Er is een kort verhaal van Maartje Wortel, over twee mensen die verliefd in het gras liggen: Adam en Annabel. Adam vertelt Annabel over Tobias Wolff, een schrijver die zijn verhalen doormidden knipt, de eerste helft weggooit en van het midden het begin maakt. ‘Niet per definitie mooi,’ vindt Adam. ‘Maar plotseling staat de auto langs de kant van de weg met pech, er zijn borden gesneuveld in de keuken, koffers staan op een perron, een oude man komt klaar in een motel, dat soort dingen. Je weet niet wat eraan voorafging.’
‘Je weet ook niet wat er nog komt,’ zegt Annabel. ‘Evenzogoed zou hij het einde eraf kunnen knippen en gewoon beginnen bij het begin.’

Tekst: Lieke van de Krommenacker | Illustraties: Studio Teer – Margreet de Jong

Aan dit verhaal moet ik soms denken als ik de krant lees. Het gaat niet best met ons en de wereld, getuige de aanhoudende stroom aan slecht nieuwsberichten. Hoewel dit natuurlijk afhangt van hoe je ernaar kijkt en waar je de nadruk op legt, stevenen we links- of rechtsom af op een klimaatcatastrofe en een problematisch verlies van biodiversiteit. Er woeden oorlogen in Oekraïne, Soedan en Jemen (en in tientallen andere landen). Experts spreken van genocidaal geweld in Gaza. De mensenrechten staan wereldwijd onder druk, lhbti’ers vrezen voor hun baan of hun leven en de tech-elite helpt extreemrechts aan de macht.
En dan is de krant nog niet eens uit. ‘De toekomst is onze grootste gemene ondervonden ramp,’ merkt Philipp Blom op in zijn boek Hoop.
Adam en Annabel doemen op. Ik voel me de bijrijder in die auto langs de kant van de weg met pech, een personage in een verhaal waarvan het einde niet te overzien is – terwijl ik me toch in een zeer bevoorrechte positie bevind: gezond, met een dak boven mijn hoofd en brood op de plank. Voornoemde crises hebben geen direct rampzalige gevolgen voor mijn leven. Desondanks kijk ik met angst en beven vooruit. Van welk verhaal is dit heden in godsnaam het midden? En belangrijker nog, voor welk einde willen we kiezen?

Hoop is populair – in elk geval onder schrijvers. In zijn essay Optimisme zonder hoop betoogt Tommy Wieringa dat we niet lijden aan het nu, maar aan het gebrek aan een voorstelbare toekomst. En schrijver, historicus en filosoof Philipp Blom zoekt via zeven brieven aan een jonge onbekende in Hoop naar een antwoord op de vragen: waarom nog hopen? Kun je überhaupt nog hoop hebben in deze tijd?
We vinden houvast in hoop wanneer de wanhoop of machteloosheid groot is en het zicht op de toekomst wordt vertroebeld door stervende baby’s, platgebombardeerde steden en met de grond gelijk gemaakte regenwouden. Dan is het geruststellend om te kunnen denken: kijk, dit zijn ellendige tijden, maar straks, ooit, keren de zaken weer ten goede. Naïef? Misschien, maar alleen als het hopen gepaard gaat met het ontkennen van de realiteit. Hoop is ook de zonnebril op het moment dat de toekomst fel in je ogen schijnt; een welkom hulpmiddel. Om de toekomst te kunnen aanvaarden, moet je die wel voor je kunnen zien.
Het überhaupt kunnen of durven hopen op een betere toekomst, voor jezelf als individu of de planeet, leek mij lang een luxe op zich. Wie houdt zich bezig met morgen als je voortbestaan vandaag wordt bedreigd, door een oorlog of ernstige ziekte? En hoe is het mogelijk om voorbij zelfbehoud te denken, als leven een kwestie is van overleven?
Dat deze veronderstelling voorbijgaat aan de complexe en wonderlijke aard van de mens, blijkt wel uit de verhalen van getuigen en overlevenden van gruwelijke gebeurtenissen en geschiedenissen. ‘Er bestaat geen situatie die zo wanhopig is dat mensen toch niet zouden hopen, in concentratiekamp en dodencel, in oorlog en hongersnood, doodziek of vervolgd en in het aangezicht van de eigen vernietiging,’ aldus Blom.

De enige keer dat ik heb ervaren hoe een leven zonder hoop eruit kan zien, was het moment waarop niet de maar slechts mijn toekomst zwart werd. In de zomer van 2022 viel ik uit als gevolg van een reeks burn-out-achtige klachten. Slapen lukte nauwelijks meer; angst, paniek en somberte wisselden elkaar af en ontnamen me de eet- en levenslust.
Wat overbleef: een bodemloos gevoel van onveiligheid dat buiten elke taal en logica viel, waarmee de belangrijkste gereedschappen die ik tot mijn beschikking had onbruikbaar waren geworden. Het gevaar lag stevig verankerd op een plek in mezelf waarvan ik de route noch uitgang kende. Voor ik het wist leefde ik gevangen in het schemerdonker, niet wetend of het weer lichter zou worden, of nog duisterder. Op het eerste durfde ik niet te hopen en de gedachte aan het laatste drukte alle hoop bij voorbaat de kop in.
Dat de hoop tegen de klippen op toch zijn weg weer vond, kan ik niet anders verklaren dan dat het alternatief – een leven in radeloosheid en dus, niet écht leven – geen optie was. In het verlies van de hoop doemde bijgevolg iets anders op; de noodzaak, en daarmee de ruimte, om te handelen.
Schrijver, historicus en activist Rebecca Solnit stelt in een essay in The Guardian: ‘It is important to say what hope is not: it is not the believe that everything was, is or will be fine.’ Een idee waar zowel Wieringa als Blom op voortborduren. In haar stuk, gepubliceerd vlak voor de eerste verkiezing van Trump als president van de Verenigde Staten, reflecteert Solnit op de tijd en de tijdgeest. Ze constateert dat, in de 21e eeuw, veel sociale en politieke bewegingen, zowel aan de progressieve als aan populistische kant van het spectrum, overwinningen hebben geboekt. Denk aan Black Lives Matter en MeToo.
In de schaduw hiervan zien we onszelf geconfronteerd met een ongekende groei in economische ongelijkheid, aanvallen op burgerlijke vrijheden met daarbovenop: klimaatverandering die sneller op ons afkomt dan wetenschappers voor mogelijk hadden gehouden. In de woorden van Solnit: ‘The evidence is all around us of tremendous suffering and destruction. The hope I am interested in is about broad perspectives with specific possibilities, ones that invite or demand that we act.’
Als hoop, of het verlies daarvan, iets is, dan dit: in het reine komen met de onzekere afloop. In die ongewisse ruimte, ziet ook Solnit, huist het handelingsperspectief. Het omarmen van die onzekerheid is het erkennen van mogelijkheidszin: het door schrijver Robert Musil gemunte idee dat er ook andere uitkomsten denkbaar zijn en dat alles wat er is niet van meer waarde is dan dat wat er (nog) niet is. Voor Wieringa is het reden om de hoop in z’n geheel bij het grofvuil te zetten. Handelen is ervoor in de plaats gekomen. Waar hij kan plant Wieringa bomen, ‘het meest fundamentele wat ik kan verzinnen om een snipper toekomst te verdedigen’. Het is een vorm van zingeving waar ook Blom op uitkomt: onderdeel te zijn van een verhaal dat groter is dan jezelf.
In de inleiding van haar onlangs verschenen essaybundel No straight road takes you there benadrukt Solnit, onze voorouders en voorvechters indachtig, dat iedereen, altijd, in het midden van het grotere verhaal leeft. We zijn allemaal Adam en Annabel in het gras, wier toekomst weliswaar twijfelachtig is, maar nooit zonder mogelijkheden.