Tekst: Rasha Khayat | Vertaling: Irene Dirkes | Illustraties: Barbara Yelin
Hoofdstuk 2 (fragment)
De zomer was stil in onze stad. De mensen bewogen zich traag door de straten van de wijk, als rupsen door het struikgewas. De oude vrouwen trokken hun gammele boodschappentrolleys achter zich aan, bleven om de paar meter staan, hielden zich aan de vermolmde, bemoste hekken vast, wreven over hun vermoeide rug en gingen wellicht een paar minuten op een tuinmuurtje zitten om met hagelwitte katoenen zakdoekjes het zweet van hun voorhoofd en uit hun decolleté te deppen. Ze zuchtten en haalden zachtjes adem, sloten eventjes hun ogen, alsof dat zou helpen om zich de rest van hun weg voor de geest te halen. Alleen het naargeestige gejammer van de wagen van de oudijzerboer doorbrak de stilte. Muss i’ denn jammerde het, vervormd, zonder tekst, in een mij onbekende toonsoort, zo schril dat het pijn deed aan je tanden. Doodgemoedereerd sukkelde het vrachtwagentje door de wijk, minderde vaart bij de tuinpoorten en wachtte of er nog iemand schroot kwam brengen. Op de laadvloer rammelden een paar stukken golfplaat.
Het had al dagen niet geregend, de lucht zinderde boven het asfalt en iedereen wachtte met smart op verkoeling. Cem en ik slenterden over het talud langs de spoorrails, op weg naar huis. Het was zomervakantie en wij waren de enige kinderen uit onze klas die thuis moesten blijven. Alle andere waren met hun familie in Italië of aan de Oostzee of naar het vakantiekamp in het Sauerland. Wij niet. Wij gingen elke dag naar de zomeractiviteiten, het vakantieprogramma ‘voor de armeluiskinderen’ zoals mevrouw Busch van hiernaast het noemde, en maakten uitstapjes met andere thuisblijvers.
De dag dat we jou voor het eerst zagen waren we wezen midgetgolfen, wat niet erg opwindend zou zijn geweest als Pascal niet per ongeluk zo ver had uitgehaald met zijn stick dat hij het hoofd van Sabrina Rohne raakte en haar een fikse wond bezorgde. Sabrina Rohne schreeuwde en bloedde, Zlatko, de begeleider, was zo wit als een doek geworden en Cem en ik moesten op onze lippen bijten om niet te gaan giechelen. Sabrina Rohne konden we namelijk totaal niet uitstaan.
Op de weg terug naar onze wijk maakten we een omweg langs de garageboxen in de hoop daar de ijscokar nog te vinden. We hadden bij het midgetgolf niet al ons zakgeld opgemaakt en ieder van ons had nog net genoeg voor een bolletje chocolade-ijs.
En daar zat je, in je eentje op het muurtje, in een blauwe katoenen korte broek en een wit T-shirt. Je huid was zo bruin als die van Cem, je zwarte haar overduidelijk in geen tijden geknipt. Je zat op de muur met een brandweerauto en twee legopoppetjes te spelen en was daar zo in verdiept dat het even duurde voor je ons opmerkte.
‘Sjoe?’
Dat was het eerste woord dat ik uit je mond hoorde.
We hadden je nog nooit gezien, wat eigenlijk niet voorkwam in onze buurt. We kenden hier alle kinderen, alle volwassenen en alle anderen die daar ergens tussenin zaten. Cem gaf me een por tegen mijn schouder terwijl hij met zijn kin in jouw richting duidde. Dat moest zoveel betekenen als: ‘Kijk eens, die daar op de muur, wie is dat?’
Je moet ongeveer net zo oud geweest zijn als wij, dat hadden we wel door, anders waren we niet gewoon zo op je afgestapt. Kleine kinderen boeiden ons nog minder dan vreemde volwassenen. We naderden je langzaam, keken wat om ons heen. Het leek er niet op dat je ouders in de buurt waren.
Cem gaf me opnieuw een por, ten teken dat we moesten opschieten om de ijscokar te halen voordat die weer wegreed. Maar ik was te nieuwsgierig naar wie jij zou zijn en trok Cem vastbesloten verder mee jouw kant op. Eindelijk keek je op, bijna een beetje geschrokken, en riep je ‘sjoe?’ naar ons.
Je was geïrriteerd door de twee vreemde kinderen, je voelde je misschien ook een beetje bedreigd en wilde ons op afstand houden.
‘Sjoe?’ herhaalde je, en Cem draaide zich definitief om in de richting van de straat en de ijscokar.
‘Die is maf, wat bedoelt ze nou met sjoe? Kom, ik wil m’n ijsje!’
Ik keek nog even over mijn schouder naar je om en meende te zien dat je bijna een beetje verdrietig was, omdat je twee potentiële speelkameraden op de vlucht had gejaagd.
Het heeft na die middag met dat ‘sjoe’ nog een poos geduurd voor we vrienden werden. Cem was ten opzichte van jou nog wantrouwiger dan ik, misschien omdat een ander kind dan hij mijn nieuwsgierigheid had gewekt, misschien ook zomaar. De keer daarop ontmoetten we je samen met je vader. Hij hing met zijn hoofd onder de motorkap van een oude witte BMW, de portieren stonden open, er klonk harde muziek en jouw gebruinde blote benen bungelden in een van de open deuren. Je lag op de achterbank in een stripboek te bladeren. Felizia en Theo hadden Cem en mij naar de Aldi gestuurd om melk te halen.
‘Kijk eens, is dat die met d’r sjoe?’ fluisterde Cem toen we langs de garageboxen afbogen naar de wijk. Hij wees op de witte BMW met het twee paar benen zonder hoofd – een paar kinderbenen, een paar bespijkerbroekte mannenbenen. Ich war noch niemals in New York dreunde het vanuit de radio onze fluwelig stille zomer binnen.
‘Denk je dat ze hier nu woont?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Lijkt erop, toch? Kom, we zeggen even hallo!’
‘Neu, wil ik niet. Je opa en oma wachten op de melk en we mogen niet met vreemden praten!’
Cem, de gehoorzame.
‘Ach joh, die doen ons toch niets! Ik wil nu weten wie dat is, die met d’r sjoe!’
Die met d’r sjoe – dat was lange tijd onze bijnaam voor jou. Dat shu in jouw taal gewoon ‘wat dan?’, ‘wat willen jullie?’ of ‘is er iets?’ betekent, heb je ons pas veel later uitgelegd.
Dit is een voorpublicatie uit het nieuwe boek Ich komme nicht zurück van Rasha Khayat, dat in augustus in het Duits verschijnt. Rasha was in mei en juni writer in residence in Leeuwarden, op uitnodiging van Leeuwarden UNESCO City of Literature.
Rasha Khayat (Dortmund, 1978) groeide op in Jeddah, Saudi-Arabië. In 1988 verhuisde ze met haar hele familie naar Duitsland. Daar maakte Khayat haar schooltijd af, waarna ze Duitse literatuur, vergelijkende literatuurwetenschappen en filosofie ging studeren aan de Universiteit van Bonn. Na haar studie ging ze aan het werk als redacteur en vertaler, en publiceerde ze haar eerste stukken. In 2016 debuteerde ze met de roman Weil wir längst woanders sind, over broer en zus Basil en Layla, die allebei op een andere manier met hun bi-culturele afkomst omgaan. Khayats nieuwe roman Ich komme nicht zurück verschijnt in augustus 2024 en onderzoekt wat voor soort connectie er eigenlijk mogelijk is tussen vrienden als zij uit verschillende achtergronden komen. Behalve schrijver is Khayat ook vertaler en werkt ze als docent creatief schrijven. Sinds 2022 host ze de feministische literatuur-podcast Fempire – über Frauen, die schreiben.
Foto: Natalia Balanina
Barbara Yelin (München, 1977) is illustrator en maakt graphic novels. Ze studeerde illustratie aan de hogeschool van Hamburg en werkte als cartoonist voor kranten en internationale bloemlezingen. Daarnaast maakte ze enkele prijswinnende graphic novels waaronder de historische graphic novel Irmina (2014) en in 2023 Emmie Arbel. Die Farbe der Errinnerung over de herinneringen van Holocaust-overlevende Emmie Arbel. Yelin kreeg in 2016 de Max und Moritz-Preis voor Beste Duitstalige Striptekenaar, en in 2021 de Ernst Hoferichter-Preis (voor schrijvers en kunstenaars uit München). Ze woont en werkt in München.
Foto: Martin Friedrich