“Dit verhaal heb ik geschreven naar aanleiding van mijn verblijf als writer-in-residence in Vil-la Joana in Barcelona, onderdeel van het netwerk van Cities of Literature. Een fantastische plek met even fantastische collega’s (gracias chicas…). Het was een chaotische tijd in Barcelona, wat ik mijn verhaal heb verwerkt. Op dinsdag 30 juli werd het voor de eerste keer 40 graden in de stad, wat voor de inwoners als een schok kwam en bijna ondragelijk was.”
“Op donderdag 8 augustus verscheen Puigdemont in Barcelona, voormalige president van de Catalaanse regering en voorvechter van onafhankelijkheid van Spanje. Na een zevenjarig verblijf in België, omdat de Spaanse justitie hem zoekt in verband met het referendum voor onafhankelijkheid dat hij in 2017 in Catalonië organiseerde, dook hij op bij de parlementsgebouwen en gaf een speech. Meteen na de speech verdween hij ook net zo snel weer. De Mossos d’Esquadra, de Catalaanse politie, probeerde hem op te pakken, lange files en helikopters boven de stad waren het gevolg, maar het lukte niet. Uiteindelijk bleek dat de Mossos d’Esquadra hem zelf had geholpen en dat Puigdemont alweer in België was. Het veroorzaakte grote opschudding in Barcelona en domineerde wekenlang het nieuws.”
GELIJKLOPEN – Albertina Soepboer
02.56
De klok heeft het moeilijk gekregen. Zijn uurwerk hijgt, vraagt voortdurend om olie. De warme nacht ligt als een deken om hem heen. Het is 25 graden. De heuvels slapen. De trein naar Barcelona komt en gaat op tijd. Die wel. Het is de vraag of hij dat als klok vannacht voor elkaar krijgt. Over een paar minuten zou het zover moeten zijn. Hij luistert. Naar de stilte om hem heen. Naar de tijd die voorbij is, maar klopt, klopt als een hart in zichzelf. In al zijn herinneringen.
De dingen die moeten komen, dat is lastiger. Het is alsof ze wegglijden, hij en het uurwerk kunnen het niet bijbenen. Ze kunnen het maar niet afbakenen en betekenis geven. Zo zijn er deze middag twee nieuwe vrouwen gearriveerd. Hij zag ze aankomen, hij ziet immers alles hierboven op de heuvel. Ze droegen hun koffers omhoog van het station bij de heuvel op en wezen uit steeds maar naar hem. Hij is oud, hij is het gewend dat mensen naar hem wijzen. De vrouwen verdwenen in de villa waar hij bij hoort en die gedeeltelijk een museum is. Hij heeft de vrouwen niet meer teruggezien. Meestal komen mensen het uurwerk in zijn binnenste wel bekijken. Misschien vonden ze het te warm.
Hij slaat drie keer.
04.32
Eulalia zit rechtop in bed en bedekt haar oren met haar handen. Het geluid is niet te harden, zo luid is het. Eerst denkt ze dat ze gedroomd heeft. Maar na wat water in haar gezicht en een blik in de spiegel weet ze dat ze wakker is. De klok, denkt ze, zou het dat bombastische ding kunnen zijn. Haar telefoon geeft de tijd aan. Ze ziet het. Het is die klok niet. Ze loopt de gang in. In de villa is het donker, alle luiken zijn gesloten tegen de warmte. Dat heeft niet geholpen. Overal is het warm, alsof Eulalia een keuken inloopt waar de oven al tijden aanstaat. Op een muur in de hoek danst een rood licht. Even later heeft ze het gevonden: het alarm gaat af boven een grote rode knop. Daarop drukken werkt niet. Het alarm trekt zich er niets van aan, het maakt een oorverdovend kabaal.
Dan staat Teresa naast haar, slaapdronken.
‘Wat is dit?’
‘Een alarm, we moeten maar zo snel mogelijk naar de portier,’ roept ze.
Ze lopen de gang door en kloppen op de deur van de portier. Hij doet niet open.
‘Shit,’ zegt Eulalia.
‘Brand, inbrekers?’ vraagt Teresa.
Eulalia denkt aan het donker, het verdorde bos rondom de villa, de grond die tot stof geworden is.
‘Kom op, we gaan zelf maar kijken,’ roept Teresa.
Ze doen de zaklampen op hun telefoons aan en lopen voorzichtig de trap af. Niets vreemds te ruiken of te zien. Dan doen ze het raam open. Hels kabaal, het alarm zit ook buiten. Ze schijnen met hun zaklampen. Niets. Geen rook. Geen verdachte mensen. Helemaal niets.
Het alarm houdt maar niet op. Ze besluiten de Mossos te bellen. Die begrijpen het eerst niet.
‘U bedoelt dat u nu midden in de nacht in een museum bent? Met een alarm dat afgaat?’
‘Ja, dat klopt.’
Het blijft even stil.
‘Heeft u ook vuur gezien? Of een inbreker?’
‘Nee, maar het is donker en overal rondom dit museum staan bomen. Wij zijn hier nog maar net en hebben dus geen goed beeld van de omgeving.’
‘Niets concreets dus. Nee mevrouw, dan komen wij niet.’
Teresa zucht als de Mossos het contact verbreekt.
05.47
Hij vindt het zo langzamerhand een verwarrende nacht. De moeite om zich op tijd te laten horen, het kabaal van het alarm en die twee vrouwen die hem beschenen met zaklampen. Het is donker en hij is alleen met de heuvels, de pijnbomen en zijn herinneringen. Het zou troost moeten geven, maar dat doet het niet. Hij maakt zich zorgen. Al die dingen die maar gebeuren, die hij niet kan bevatten. Tijd heeft een bedoeling, denkt hij. Bijvoorbeeld dat je het verschil kunt maken tussen de dag en de nacht.
06.22
Op het balkon vliegen muggen en motten rond, overblijfselen van de nacht. Eulalia en Teresa wachten tot het blauw boven de heuvels opkomt. Buiten is het eindelijk prettig. Ze drinken samen een kop koffie. Als de eerste stralen van de zon over de heuvel reiken, wil Teresa toch nog proberen om wat te slapen en verdwijnt in haar kamer. Eulalia loopt de trap af naar beneden. Ze wil graag een kijkje nemen in de tuin nu het nog zo heerlijk koel is. De tuin is uitgedroogd. Overal stof en dofgroene kleuren. Vetplanten in potten. Een grote tuinslang naar de pijnbomen toe. Ze loopt al richting die pijnbomen, als ze wat ziet scharrelen. Het is een enorm beest. Het is een wild zwijn. Als Eulalia nog een keer verbijsterd kijkt, lopen er ook twee biggetjes rond. Het wilde zwijn wil al naar haar toe rennen als ze zich langzaam omdraait en terugloopt naar de deur van het museum. Eulalia hijgt. Everzwijnen, die zitten toch in bossen, vraagt ze zich af, ver bij de mensen vandaan. Nee dus. Er parelt zweet op haar voorhoofd. En nu moet de dag nog beginnen.
06.53
Het was bijna mislukt. Bijna had hij zijn zes slagen niet kunnen maken. Twee mannen kwamen de kamer van de klok net voor zessen binnen. Een zette een ladder tegen de muur en klom naar boven. De man haalde het brandalarm van het plafond. Stuk door de warmte, legde hij de portier uit. Hij vraagt zich af hoe lang het nog gaat duren met die warmte. De stenen op zijn toren zijn al zo verschrikkelijk heet. Hij kan zich niet herinneren dat het eerder zo warm was. En nu is het brandalarm dus stuk. O brand, ja, dat herinnert hij zich. Lange vlammen dwars door de pijnbomen heen. Een woeste wind die lenig aan een zee van vlammen likte. Hij moet nu niet bang worden van zijn eigen herinneringen. Het is bijna tijd voor zijn zeven slagen. De ochtend moet immers beginnen. Dat is zijn taak.
07.15
Eulalia heeft de laptop aan de praat gekregen. Ze zoekt naar wilde zwijnen. Die zijn een plaag in dit natuurpark Collserola. Ze botsen met auto’s, ze vreten vuilnisemmers leeg, ze rennen over de stoepen, ze molesteren winkels. Het lijkt wel een op hol geslagen game. Ze zucht. Ze is moe. Er flitst ‘breaking’ over haar scherm. Iets met een politicus die na zeven jaar weer terug is in Barcelona. Eulalia zet de laptop uit. Ze wil slapen.
07.43
Het was een hels karwei om op tijd te slaan, allemachtig. Nu hoeft hij even niets. De zon is er net bij, het is koel om hem heen en het museum is vandaag dicht. Mensen komen niet in deze warmte naar een museum van een overleden Catalaanse dichter, al hoe jammer hij dat ook vindt. Hij als klok, de dichter, ze zijn onderdeel van een andere tijd. Die tijd, die is bezig te scheuren, uit elkaar te vallen. Net als zijn eigen toren. Ze kunnen hem nauwelijks nog onderhouden. Af en toe valt er een stuk naar beneden. En nu is het brandalarm kapot. Wie zal hem waarschuwen als hij in de fik vliegt?
10.05
Teresa staat in de deur.
‘He Eulalia. Er gaat weer een bel, geen alarm, hoor. Maar ik snap niet wat het is.’
Eulalia springt uit bed. Ze lopen naar de gang waar een bel gaat. Het is een deurbel met een schermpje erbij. Teresa drukt op het knopje. Er verschijnt een man op het schermpje. Hij heeft een grote bos bruin haar. Hij hijgt.
‘Kunnen jullie de deur opendoen?’
‘Waarom?’ vraagt Eulalia.
‘Ik heb een schuilplaats nodig.’
‘Heeft u hier een afspraak?’ vraagt Teresa.
‘En wie bent u?’ zegt Eulalia.
De man kijkt verbaasd op het schermpje.
‘Weten jullie dan niet wie ik ben?’
‘Nee,’ zeggen ze tegelijk.
‘Ik ben …,’ begint hij.
Achter de man verschijnen eerst een paar wilde zwijnen op de weg en dan een hardrijdende auto met blauw licht erachteraan. De man raakt in paniek en verdwijnt ineens van het scherm.
‘Nou ja, zeg, een schuilplaats voor die wilde zwijnen zeker,’ zegt Teresa.
‘We moeten nog maar een keer aan de koffie,’ merkt Eulalia op.
14.04
Het ging er heftig aan toe met die twee slagen daarstraks. Hij heeft het gevoel dat hij achterloopt. Misschien is het maar een paar seconden, maar toch. Dat kan natuurlijk niet. Zo raken de dingen het spoor bijster. Het uurwerk kan het niet langer aan, dat merkt hij wel. Onder hem heeft een van die vrouwen de radio aangezet. Hij krijgt het er benauwd van. Een eindeloze stroom van berichten over een politicus in Barcelona die met een goed verhaal over de toekomst van het land kwam en toen zomaar weer verdween. Hij begrijpt er niets van. Het land moet toch worden bestuurd. Hij luistert verder en dan schrikt hij zich wezenloos. Zijn buurman, weertoren Fabra een heuvel verderop, heeft een historische temperatuur gemeten: 40 graden boven nul. Hij valt bijna flauw, maar dat kan natuurlijk niet, torens vallen niet om.
15.38
Eulalia en Teresa zitten in de keuken. Buiten is het te warm om iets te doen. De deur hebben ze opengezet.
‘Hoeren, domme hoeren.’
Tegelijk schieten ze overeind en rennen naar het balkon. Onder hen loopt een man in een zwembroek rond. Hij scheldt twee mensen uit die in de schaduw van een boom zitten.
‘Oh nee,’ zegt Teresa.
De man in de zwembroek gaat door met schreeuwen. De mensen gaan maar gauw weg, zoeken een andere weg het park in. Dan verdwijnt de man. Ze horen hem roepen tussen de bomen.
‘Wij bellen weer naar de Mossos. Dit wordt te gek,’ zegt Eulalia.
Eulalia draait het nummer en krijgt meteen een vrouw aan de telefoon.
‘Er loopt hier een verwilderde man door het park. Hij schreeuwt en maakt mensen bang.’
Ze legt uit waar ze zijn.
‘Dat natuurpark, dat is toch in de buurt van Barcelona?’ vraagt de vrouw.
‘Ja, hoezo?’
‘Bent u er zeker van dat die man een zwembroek aan heeft?’
‘Ja, de kleur weet ik niet.’
‘Oké. Kunt u zijn haar omschrijven?’
‘Zijn haar? Lang, grijs, wild.’
‘Niet bruin?’
‘Nee. Wacht even. Er was hier vandaag wel een man met bruin haar. Hij belde aan. We weten niet wie dat was.’
‘Wat wilde die man?’
‘Hij zocht een schuilplaats, zei hij.’
‘Wij komen eraan.’
De verbinding wordt terstond verbroken.
Na vijf minuten cirkelt er een helikopter boven de villa. Even later komen er met barstend geweld vier auto’s van de Mossos aanrijden. Eulalia en Teresa staan op het balkon. De Mossos verdwijnen alle kanten op in het bos. Een paar hebben automatische geweren bij zich.
‘Wie is die man?’ vraagt Eulalia.
‘Een gek, een moordenaar, een zwartrijder. Geen flauw idee,’ zegt Teresa.
Na een half uur komen de Mossos weer uit het bos rennen. De helikopter is al weg. Eulalia en Teresa halen een fles witte wijn uit de koelkast. Het is tijd om af te koelen. Ze zitten op het balkon. Om hen heen is het doodstil geworden. Ze zitten daar tot de zon zakt en ze eindelijk weer normaal kunnen ademhalen.
20.18
Hij loopt achter, hij weet het nu zeker. Het uurwerk kraakt, steunt en kreunt. Hij denkt dat hij zo’n tien seconden kwijt is. De dingen die op dit moment gebeuren hebben geen grens in de tijd meer. Hij weet niet langer hoe hij die dingen moet onthouden. Zijn herinneringen worden slagroom, ze glijden nu definitief alle kanten op. Hij ziet hoe het wilde zwijn met haar twee jongen het bos in rent. Die beesten hebben hem niet nodig, die hebben natuurlijk een heel ander besef van tijd. Dat begrijpt hij ook wel. Maar geciviliseerde mensen moeten toch ergens de werkelijkheid aan vast kunnen knopen. Orde is immers de enige manier om groei mogelijk te maken. Hij zucht. In de verte dendert de trein naar Barcelona door de vallei. Die is op tijd, hij niet. De zon is aan het verdwijnen. De wind is opgestoken. Hij denkt aan regen, heel veel regen. Maar voor nu is hij alleen met de nacht die in aantocht is. Hij moet afkoelen. Hij loopt niet meer gelijk. Hij is alleen met de nacht die in aantocht is en de tijd die van hem afglijdt.
Albertina Soepboer – augustus 2024 – Barcelona
Vertaling naar het Nederlands: Martsje de Jong