Mijn beppe is negentig en woont nog zelfstandig in Burgum. Er zit vijfenzestig jaar tussen haar geboorte en de mijne. We delen niet alleen een stukje van dezelfde tijd, maar ook van onze naam. In verschillende spelling loopt ze als een constante door onze stamboom:
Gooitzen Folkerts Riemersma, geboren op 29-12-1804 te Suameer,
overleden op 17-10-1863 te Garijp op 58-jarige leeftijd.
Trijntje Gooitzens Riemersma, geboren op 12-10-1850 te Tietjerk,
overleden op 14-01-1884 te Nijega op 33-jarige leeftijd.
Goitske Wagenaar, geboren op 20-01-1877 te Oudega,
overleden op 01-08-1940 te Leeuwarden op 63-jarige leeftijd.
Gooitske Groothof, geboren op 18-11-1930 te Burgum
Anne-Goaitske Breteler, geboren op 16-03-1996 te Dokkum
Dwars door de eeuwen heen is onze naam hardop uitgesproken. Om iets gedaan te krijgen, om een ruzie te bekrachtigen, om daarna weer liefdevol te sussen. De klank daalde neer op een land dat zo veranderd is. Eerst in de modderpaden die slingerend langs Suameer liepen, later op de rechte lijnen van de ruilverkavelde kleigrond.
Ik vind een oude foto van Goitske Wagenaar en haar man Jacob, voor hun huis in Garyp, rond 1930. Ze hadden er een fouragehandel. De zakken meel puilen uit het schuurtje op de achtergrond. Er leunt een fiets tegen het huis. Het lijken me archetypen van De Fries: de handen over elkaar geslagen, en een ‘wat sil dit?’ in de richting van de fotograaf. Achter hen staat een platte kar, met een deel van de meelzakken al opgeladen. De krakende as, de houten wielen; ik zie ze zo voorbijrijden op de zandpaden.
Op diezelfde paden fietst ook mijn beppe. Misschien wel op die zwarte van de foto. Ze kreeg hem van háár beppe, toen die er niet meer was. Maar het zadel is nog hoog, en zelfs de houten blokjes op de trappers helpen niet. Vijfenveertig kilometer wiebelen van de Wouden naar de Klei. Naar haar nichtje, ‘Goai’, die ook ergens aan de rand van mijn stamboom staat.
De twee jonge tieners zitten langs de weg, zonder fietsstrook en zonder de witte strepen waarlangs ik later nog zal slalommen. In de berm broeien de geuren van pinksterbloemen, zuring en grote Weegbree. De meisjes houden papier in hun handen, waarop ze de kentekens van passerende auto’s noteren. B, voor Friesland, maar liever nog een met een A voor Groningen, of E voor Overijssel. Die kwamen pas echt van ver.
De ‘Gooitskes’ voor mij, hadden een groter Friesland voor een vier keer zo kleine bevolking. Ze waren rijker in het landschap, maar armer in de welvaart. De verhalen die mijn beppe vertelt, voelen als een schep in de aarde. Laag voor laag komt een deel van de wortels bloot te liggen. Ook al zijn de zandpaden inmiddels geasfalteerd, laten we weet houden van de diepe grond eronder.
Tekst: Anne-Goaitske Breteler | Foto’s: familie-archief
Anne-Goaitske Breteler (1996) groeide op in Noord-Oost Fryslân. Ze studeerde Culturele Antropologie en Publieksgeschiedenis en werkt als schrijfster en journaliste. Ze schreef onder meer ‘De traanjagers’ over walvisvaarders en het Friese kinderboek ‘In nuvere nacht’. Tot en met 5 september is in het Fries Scheepvaartmuseum de tentoonstelling ‘Bloed, Zweet en Walvistraan’ te zien, waarvan ze gastcurator was.