‘In mijn nieuwe, nog te verschijnen dichtbundel is de dood het thema. Zelf ben ik ook niet echt het zonnetje in huis; ik heb sombere periodes in mijn leven gehad. Als je ooit zoiets hebt doorgemaakt, kun je je beter inleven. Je zou kunnen zeggen dat de dood een extreme vorm van ongemak is. Aftakeling, ziekte, afscheid, de dood van anderen, je eigen dood. Misschien maakt de dood het leven wel zo fascinerend.’
Tekst: Tsjerk Bottema | Foto: Natalia Balanina
Als ik bij Sipke de Schiffart op bezoek ben in zijn jarendertigwoning in de Bloemenbuurt in Leeuwarden, die vol staat met boeken en waar schilderijen van zijn hand aan de muur hangen, een portret van dichter Pier Boorsma nog op de schildersezel, liggen naast hem een aantal edities van Viadukt, de dorpskrant van Longerhouw en Schettens. ‘Ik kom uit een dorp, wilde naar de grote stad en ging naar Leeuwarden. Recent verhuisde een vriendin van mij van Leeuwarden naar New York, een kleinere stap dan van Longerhouw naar Leeuwarden. Longerhouw, waar onze boerderij stond, is een doodlopend dorp met amper vijftig inwoners. Nu neig ik steeds meer naar het verleden, naar het dorp. Het contact met de mensen daar voelt als familie. Hier ben ik een beetje een exoot; ik blijf toch een dorpsjongen.’
Toen Martsje de Jong hem in december 2023 voor De Moanne interviewde, vertelde hij hoe hij als jongetje boer wilde worden. Toen hij het eenmaal was, wilde hij het niet meer: ‘Mijn vader en ik hadden een groot verschil van inzicht over het boerenbedrijf en toen ik 26 was hebben we de boerderij verkocht.’ In dat interview vertelt hij dat hij onder de koeien zat, terwijl anderen het leven ontdekten: ‘Als ze met mooi weer in Makkum op het strand lagen, moest ik grasmaaien, -schudden en -harken, want het was hooiweer.’
Van boer werd hij schrijver: ‘Als je boer bent, moet je het fulltime zijn. Ik was niet honderd procent boer, heb tien jaar koeien gemolken, maar dacht vaak, als ik dit de rest van mijn leven moet doen… Terwijl ik aan het melken was en op de trekker zat, bedacht ik gedichtjes.’ Het heeft lang geduurd voor hij zichzelf schrijver durfde te noemen: ‘Ik schreef natuurlijk wel, maar maakte mij dat een schrijver? Toen ik op de Schrijversark van Rink van der Velde verbleef (De Schiffart schreef daar het verhaal “Lotte op De Veenhoop”, TB ), kwamen er een keer mensen van It Fryske Gea langs. Er was iets met de ark. Zij spraken over “de schrijver”. Daarmee bedoelden ze mij, realiseerde ik mij.’
Pas op zijn 53ste debuteerde De Schiffart echter, in 2012, met de verhalenbundel Wat it is om bang te wêzen. Daarvoor had hij al een paar keer een Rely Jorritsmaprijs gewonnen met een verhaal. In zijn bespreking van De Schiffarts debuut in De Moanne noemt Sjoerd Bottema de personages van De Schiffart “mensenschuw, verknipt, gefrustreerd, zelfingenomen, gevoelloos, zonder geweten en wraakzuchtig”. Volgens Bottema zal “de gemiddelde lezer (…) weinig behoefte hebben om zich met een van hen te identificeren (…). De hoofdfiguur slaat de hand aan zichzelf, wordt mishandeld, mishandelt iemand anders of ruimt die uit de weg, dat is wat er gebeurt in acht van de tien verhalen (..).” Het zijn volgens Bottema echter juist “die eigenaardigheden en het meelijwekkende of gruwelijke gedrag dat daaruit voortkomt”, die maken dat de lezer toch geboeid blijft en wil doorlezen. Hoe komt De Schiffart tot zulke personages?
Zelfkant
‘Mensen waar wat aan mankeert, die niet gemiddeld zijn, niet politiek-correct, fascineren mij. Ik hou van de ruigere verhalen. Eigenlijk schrijf ik verhalen die ik zelf graag wil lezen. Zelf ben ik eerder een brave figuur, die niets verkeerd doet. Ik woon hier wat, en aan het eind van de middag komt mijn vriendin. Dan zitten we samen op de bank en kijken we televisie. Ik heb een veilig, misschien wat saai leven. Ik ben niet zo verschrikkelijk ondernemend, ga niet naar het buitenland en slaap het liefst in mijn eigen bed. Mijn personages zijn een compensatie voor mijn eigen persoonlijkheid. Ik vind het interessanter om over afwijkende types te schrijven, mensen aan de zelfkant van de maatschappij; die zijn meer eigen, meer apart. Ik leef me liever in een misdadiger en moordenaar in, dan om zo iemand van afstand te beschrijven. Dat is misschien mijn stijl, dat ik vrijuit schrijf, heel anders dan hoe ik me in het dagelijks leven gedraag. Ik ben trouwens ook geen necrofiel, maar ik schrijf wel over necrofilie.’
Na zijn debuut kwamen er bij Uitgeverij Hispel van Piter Boersma twee dichtbundels van De Schiffart uit (Oan dy tinke en In running gag om te gûlen) en een lijvige roman (Sjappy). In zijn laatste boek, de verhalenbundel Salang it libben duorret (Hispel, 2023), staan maar liefst 33 verhalen. De meeste ervan tellen een pagina of vier, vijf, anders dan in zijn debuutbundel, waarvan niet een van de tien verhalen korter dan twaalf bladzijden was. Kortere verhalen schrijven gaat De Schiffart goed af; het doet bijna wat denken aan A.L. Snijders. Heeft De Schiffart met het korte verhaal zijn definitieve vorm gevonden? ‘Zo’n roman is een enorm werk. Met Sjappy ben ik een hele tijd bezig geweest. Het is mijn magnum opus; zoiets doe ik niet zo weer. Een verhaal is veel overzichtelijker. Een gedicht is nog korter. Hierna wil ik proberen novelles te schrijven. Als dichter rijm ik niet, mijn gedichten zijn anekdotisch, parlando, mijn proza is juist wat poëtisch. Afgezien van lengte en lay-out lijkt het op elkaar, alleen de vorm is anders. Misschien schrijf ik ooit nog eens een essay, of een absurdistische klucht. Dan ga ik zelf in het publiek zitten. Al is natuurlijk niet uitgesloten dat het massaal wegloopt, zoals bij Gasten van Tryater gebeurde (dat voorval speelt ook een rol in het verhaal “De partner fan Tamara ” in Salang as it libben duorret, TB). Ik vind het mooi om alle registers te bespelen.’
Ondergekotst
In het verhaal waarmee De Schiffart in 2022 een Rely Jorritsmaprijs won – “ Skaakles ” – beschrijft hij hoe zijn hoofdpersoon zich gedwongen voelt de schaakles van zijn schaakvriend Martin over te nemen, wiens vader pas overleden is. Hij kijkt er verschrikkelijk tegen op, en is kort voor de schaakles zelf zo zenuwachtig dat hij het pas na het plunderen van de bar van het kerkelijk centrum – hij zuipt zich een stuk in zijn kraag door eerst een fles berenburg, en daarna een fles jenever aan zijn mond te zetten – aandurft te beginnen. Van de weeromstuit is nu elke rem weg, en wordt hij steeds overmoediger. Dat moet wel verkeerd gaan, en dat gaat het ook: ‘(…) toen ik de toren en de koning een paar keer verplaatste, werd ik zo misselijk als een kat. (..) terwijl ik mij omkeerde, in de draai, gutste het braaksel al uit mijn mond. Een van de meisjes kreeg daardoor een douche van braaksel over zich heen. De arme stakker kreeg de volle laag.’ De Schiffart beschrijft hoe het ondergekotste meisje daarna het meisje onderkotst waarmee ze aan het schaken was, hoe de hoofdpersoon nog meer moet braken en dat opvangt in een leeg doosje, dat hij daarna leegt over het hoofd van een boze moeder.
Verontrustend
Jelle van der Meulen noemt De Schiffarts roman Sjappy in zijn bespreking op frieseliteratuur.nl een “verontrustende roman”, zoals die er volgens Van der Meulen in Fryslân niet veel geschreven zijn. Volgens Van der Meulen hangt dat grotendeels samen met de hoofdpersoon, maar ook met de auteur zelf, die ver gaat in de beschrijving van de fantasieën van de hoofdpersoon. Tegelijkertijd stelt hij dat De Schiffart voor die roman in 2023 de Gysbert Japicxprijs had moeten krijgen. De Schiffart mijdt het ongeluk, het schokkende en het absurde dus niet bepaald in zijn boeken. Waarom kiest hij voor deze onderwerpen en stijl? ‘In het echte leven zoek ik gemak op. Maar in literatuur moet er wat gebeuren, er moet strijd zijn, ongemak, spanning en conflict. Als Sjappy het verhaal van een goed functionerende boekhouder was geweest, was het toch minder interessant geweest. In de wereldliteratuur draait het om zonderlingen, om mensen die niet volgens de gebruikelijke paden lopen of denken. De scènes die ik in mijn verhalen beschrijf mogen soms absurd zijn, maar het is wel mogelijk. Het echte leven is soms nog absurder. Gisteren sprong er nog iemand in de motor van een vliegtuig!’ Hij vervolgt: ‘Als je goed wilt schrijven, moet je geen rem hebben. Je moet niet denken: nemen mensen het me kwalijk dat ik dit schrijf? Kwets ik hen? Is het aanstootgevend? Nee, je moet all the way gaan! Je niet laten beperken door preutsheid. Salonfähig zijn, of politiek-correct, dat moet misschien in de journalistiek, maar de literatuur is een vrijplaats. Personages mag je alles laten zeggen, denken of doen. Dat is het mooie ervan.’ Lachend: ‘Als je tegenwoordig nog moralistisch schrijft, is het geen literatuur, maar lectuur.’