Óscar voor het raam
Door Jazmina Barrera

Dit zag je op de matrixborden van Visit Leeuwarden
Langs de invalswegen van Leeuwarden
1.
Mijn werkkamer kijkt uit op de tuin van mijn moeder. Het raam wordt in vieren verdeeld door een kozijn van wit staal. Mijn moeder heeft met bomen (een Chinese liguster, een amberboom, drie bamboebomen en een bougainville) een gordijn van bladeren gecreëerd dat moet voorkomen dat wij, haar buren in het appartementsblok, haar tuin in kijken en zij bij ons naar binnen kijkt. Vooral het laatste hindert haar; dat de ramen van ons gebouw uitzicht bieden op haar tuin is een constructiefout. Mijn overgrootouders waren van plan het huis waar mijn moeder nu in woont te slopen en er twee gebouwen met een gedeelde patio neer te zetten, maar het project is nooit afgemaakt door geldgebrek (het zal weer eens niet) en het gedwongen samenleven heeft tot allerlei drama’s, scheldpartijen, getier en voor altijd gebrouilleerde nichten geleid. Het ingewikkeldst is de relatie met de buurman op de begane grond, die inwoont bij zijn stokoude moeder, een chagrijnige, vooringenomen vrouw die geen blad voor de mond neemt en de hele dag aan het wassen, stofzuigen en dweilen is in het appartement waar geen van beiden ooit een stap buiten zet.
Tussen de bomen door zie je de olifantsoren, varens, kerststerren en vingerplanten, de eik, de met klimop bedekte muur en de composthoop, waar een weggegooide avocadopit tot een boom is uitgegroeid. Het uitzicht door mijn raam is altijd hetzelfde. Alleen het licht verandert: geel in de ochtend, wit rond de middag, oranje in de namiddag, roze tegen de schemering en blauw voordat de zon ondergaat. En de wolken, de wind die door de bladeren ruist en de stadsdiertjes die er soms rondscharrelen.
Mijn bureau staat tegen de muur en het raam is rechts van me. Als ik moet nadenken, als ik niet weet hoe ik verder moet met een zin, idee of fragment, als ik even pauze wil nemen, mijn hoofd wil leegmaken, tot rust wil komen of een beslissing wil nemen, wend ik mijn blik van het scherm af en draai ik me naar het raam.
2.
Maandag tijdens het eten vertelde Alejandro dat hij een berichtje had gekregen van Pablo, de onuitstaanbare benedenbuurman, waarin hij klaagde over een dier dat hij onder zijn raam had horen ademen. We gierden het uit om de dwaasheid van onze buurman, die wel een enorme neuroot moest zijn om te denken dat hij een dier had horen ademen. Wat voor stadsdier ademde zo luid? Een mier, een duif, een bidsprinkhaan?
3.
Mijn moeder stuitte op een gat bij de bamboebomen, onder het raam van Pablo. De bomen dreigden uit te drogen en ze dacht dat een rat zich misschien tegoed deed aan de wortels. Daarom pakte ze wat stenen en een beetje aarde om het gat te dichten. Dat was dinsdag.
4.
Donderdag zat ik in mijn kantoor te schrijven, toen ik in mijn rechterooghoek iets vreemds ontwaarde in het raamkozijn. Om het waanbeeld te verdrijven keerde ik me om en knipperde met mijn ogen, maar ik bleef het zien: een rug. De harige rug van een grijs, bruin en wit dier, een rug met een stugge vacht die onmogelijk van een kat kon zijn.
Ik stond op en zag op de tak van de bougainville een gigantische buidelrat liggen met zijn zwarte poten, roze neus, zwarte ogen, spitse snuit vol witte snorharen, in elkaar gedraaid als de sluitstrips van een vuilniszak.
In Mexico (en andere Zuid-Amerikaanse landen, want deze afstammelingen van de buideldieren uit de tijd voor het Kaenozoïcum hebben zich over het hele continent verspreid) kent ieder kind de mythe van de buidelrat die het vuur stal voor de mensen; hij droeg het op zijn staart en daarom is die kaal. De buidelrat is ook een populair personage in volksverhalen, waarin hij de rol speelt van een vindingrijk, behendig, wijs en klimgraag dier dat jaguars om de tuin leidt en aan elk gevaar weet te ontsnappen.
Alle inwoners van de stad weten dat ze op patio’s en in parken rondstruinen, maar we komen er zelden een tegen. Want het zijn schuchtere nachtdieren en ze maken hun holletjes onder de grond; de meesten van ons hebben nog nooit een buidelrat gezien. Hiervoor had ik er alleen een gezien die was verdronken in een put van een klooster, ergens in de staat Morelos. Dat zal drie decennia geleden zijn geweest; het was een van de eerste keren dat ik met de dood werd geconfronteerd en daarom zal het me altijd bijblijven.
Maar de buidelrat in het raam was springlevend, behalve dat hij niet meer sprong: hij had zijn staart om een tak gekruld om zijn evenwicht te bewaren. Ik was ervan overtuigd dat hij zou schrikken als hij me zag, dat hij ervandoor zou gaan, maar in plaats daarvan keek hij me aan, keerde zich doodgemoedereerd naar de tuin en legde zijn kop weer op zijn poten.
Ik kon mijn ogen niet geloven en ging gauw de rest waarschuwen. Ik vertelde het aan Alejandro, die meteen kwam aangesneld. Ik klopte op de deur van het appartement aan de andere kant van de gang; het kon me niet schelen dat onze buurman Ragnar in een zoommeeting zat, ik zei dat hij vlug moest komen. Ik belde mijn moeder en zei dat ze haar tuin in moest lopen, maar ze kon hem van onderaf niet zien en kwam ook naar mijn kantoor. Op een gegeven moment stonden Alejandro, Ragnar, mijn moeder en ik in mijn piepkleine studio op zo’n 20 centimeter van de buidelrat aan de andere kant van het raam, en hij bleef daar roerloos zitten, misschien verstijfd van angst.
‘Hoe is hij naar boven gekomen?’
‘Hij rilt, zou hij ziek zijn?’
‘Ik denk het, hij moet wel stervende zijn als hij op dit tijdstip nog buiten is.’
‘Maar is hij helemaal naar boven geklommen om te sterven? Dat is vreemd.’
Toen schoot ons iets belangrijks te binnen. Die dag was de pup van de stiefzoon van mijn tante bij haar op bezoek. Haar tuin was aan die van mijn moeder verbonden met een hek dat altijd openstond, en dus liep mijn moeder naar beneden om het dicht te doen. Wij probeerden nog steeds te bedenken wat we moesten doen.
‘Zal ik de Civiele Bescherming bellen?’
‘De Dierenbescherming eerder.’
‘Of de brandweer.’
‘Die redt katten, geen buidelratten.’
‘Je raakt hem niet aan, hoor, straks krijg je nog rabiës.’
‘Laat dat arme beest met rust. Misschien is hij gewoon bang voor de hond.’
‘Buidelratten houden zich dood als ze zich bedreigd voelen.’
5.
Een voor een keerden ze allemaal weer terug naar hun dagelijkse bezigheden, maar ik kon me niet meer concentreren. Bij het Federale Procureurskantoor voor Milieubescherming nam niemand op. Ik belde de sectie Dierenverzorging van de universiteit en daar vroegen ze of de buidelrat bloedde. Ik antwoordde van niet en hun aandacht verslapte, ze zeiden dat ze alleen buidelratten uit het universitaire circuit behandelden. Ondertussen was de buidelrat gestopt met rillen. Het leek of hij was gekalmeerd. Hij geeuwde en liet zijn scherpe tanden en roze tong zien. Ik dacht dat hij misschien dorst had en vulde daarom een klein pannetje – zo eentje voor één ei – met water, deed het raam open en zette het bij hem neer. Hij wilde niet, draaide zich van me af en bleef daar zitten, met zijn blik op de tuin. Ik googelde: Wat eten buidelratten? De eerste hit was een waarschuwing dat je ze geen eten mocht geven.
Zo zat hij daar nog een tijdje totdat hij zich heel traag, met behulp van zijn staart, naar beneden liet zakken. Ik zette het op een rennen, holde het gebouw uit, opende de poort naar de tuin van mijn moeder open en zag de buidelrat op de grond zitten. Hij was op weg naar het huis van mijn tante. Mijn tante had een barricade van stoelen opgeworpen om te voorkomen dat het hondje door het traliehek glipte, maar de versperring was zwak en de buidelrat ging er recht op af. Ik ging voor het hek staan en zei:
‘Sorry Óscar, je kan beter niet deze kant op lopen nu.’
Ik ging ervan uit dat het een mannetje was omdat ik geen buidel zag, die vrouwtjes wel hebben, en ik was hem Óscar gaan noemen, naar de buidelrat uit een aantal van mijn zoons lievelingsverhalen.
Óscar hield stil op een paar centimeter van me vandaan, met zijn poot nog in de lucht, en leek te begrijpen wat ik zei, want hij draaide zich heel langzaam om. Op de terugweg kwam hij langs de composthoop van mijn moeder, hij pakte een sinaasappelschil en nam hem mee naar de tak van de bougainville, klom tot op een paar centimeter boven de grond en begon hem op zijn gemak op te eten.
Minuten verstreken, toen uren, en Óscar zat nog steeds vastgeklemd aan de tak, bij het raam van de buurman. Mijn zoon kwam met veel kabaal uit school, maar zelfs dat maakte geen indruk op de buidelrat, die ons bleef gadeslaan met ogen zo groot als schoteltjes.
Toen kreeg mijn moeder een ingeving: het gat dat ze een paar dagen eerder had dichtgemaakt was vast een van de ingangen naar zijn hol. Snel begonnen we de stenen en de aarde weg te halen om het gat vrij te maken, dat gelukkig maar losjes was afgedekt. Óscar leek te denken: Eindelijk hebben ze het door! Later zei mijn moeder dat ze hem van de tak had zien komen en in het gat had zien verdwijnen.
Het is een paar weken later en we hebben hem niet meer gezien, maar we denken dat hij ’s nachts naar buiten komt en op de composthoop gaat zitten eten, omdat we af en toe sinaasappelschillen en mangopitten zien rondslingeren.
Ik mis Óscar. Soms probeer ik in zijn holletje te kijken of ik iets zie, maar het is pikdonker. Soms stel ik me voor dat ik in dat gat kruip en net als Alice in een parallelle wereld terechtkom. Soms denk ik dat hij er vast al vandoor is, maar laatst leek het net of ik een dier hoorde ademen onder de grond.

Jazmina Barrera
Jazmina Barrera is lid van het Mexicaanse Sistema Nacional de Creadores de Arte en schrijfster van vijf boeken, waaronder Cuaderno de faros (Vuurtorenberichten, Uitgeverij Karaat), Línea nigra (Linea nigra, Meridiaan Uitgevers), Punto de cruz (‘Kruissteek’) en La reina de espadas (‘De schoppenvrouw’). Ze kreeg een Latijns-Amerikaanse Stemmen prijs en werd genomineerd voor onder andere de Von Rezzori prijs, de National Book Critics Circle Awards, en de Amazon Primera Novela Award. Haar boeken worden in negen landen uitgegeven en vertaald in het Engels, Nederlands, Italiaans, Portugees en Frans – Duitse en Chinese vertalingen zijn in ontwikkeling.
Barrera publiceerde onder andere in The Paris Review, El País en The New York Times. Ze is redacteur en mede-oprichter van de Mexicaanse uitgeverij Ediciones Antílope. Ze woont in Mexico-Stad.
Fotograaf: Rodrigo Jardón