• NL
    • EN
    • FY
Alle verhalen
  • NL
    • EN
    • FY
Alle verhalen
45
Pia Prezelj
47
Halo Fariq

Óscar voor het raam

Door Jazmina Barrera

Dit zag je op de matrixborden van Visit Leeuwarden
Langs de invalswegen van Leeuwarden



1.
Mijn werkkamer kijkt uit op de tuin van mijn moeder. Het raam wordt in vieren verdeeld door een kozijn van wit staal. Mijn moeder heeft met bomen (een Chinese liguster, een amberboom, drie bamboebomen en een bougainville) een gordijn van bladeren gecreëerd dat moet voorkomen dat wij, haar buren in het appartementsblok, haar tuin in kijken en zij bij ons naar binnen kijkt. Vooral het laatste hindert haar; dat de ramen van ons gebouw uitzicht bieden op haar tuin is een constructiefout. Mijn overgrootouders waren van plan het huis waar mijn moeder nu in woont te slopen en er twee gebouwen met een gedeelde patio neer te zetten, maar het project is nooit afgemaakt door geldgebrek (het zal weer eens niet) en het gedwongen samenleven heeft tot allerlei drama’s, scheldpartijen, getier en voor altijd gebrouilleerde nichten geleid. Het ingewikkeldst is de relatie met de buurman op de begane grond, die inwoont bij zijn stokoude moeder, een chagrijnige, vooringenomen vrouw die geen blad voor de mond neemt en de hele dag aan het wassen, stofzuigen en dweilen is in het appartement waar geen van beiden ooit een stap buiten zet.

Tussen de bomen door zie je de olifantsoren, varens, kerststerren en vingerplanten, de eik, de met klimop bedekte muur en de composthoop, waar een weggegooide avocadopit tot een boom is uitgegroeid. Het uitzicht door mijn raam is altijd hetzelfde. Alleen het licht verandert: geel in de ochtend, wit rond de middag, oranje in de namiddag, roze tegen de schemering en blauw voordat de zon ondergaat. En de wolken, de wind die door de bladeren ruist en de stadsdiertjes die er soms rondscharrelen.

Mijn bureau staat tegen de muur en het raam is rechts van me. Als ik moet nadenken, als ik niet weet hoe ik verder moet met een zin, idee of fragment, als ik even pauze wil nemen, mijn hoofd wil leegmaken, tot rust wil komen of een beslissing wil nemen, wend ik mijn blik van het scherm af en draai ik me naar het raam.

 

2.
Maandag tijdens het eten vertelde Alejandro dat hij een berichtje had gekregen van Pablo, de onuitstaanbare benedenbuurman, waarin hij klaagde over een dier dat hij onder zijn raam had horen ademen. We gierden het uit om de dwaasheid van onze buurman, die wel een enorme neuroot moest zijn om te denken dat hij een dier had horen ademen. Wat voor stadsdier ademde zo luid? Een mier, een duif, een bidsprinkhaan?

 

3.
Mijn moeder stuitte op een gat bij de bamboebomen, onder het raam van Pablo. De bomen dreigden uit te drogen en ze dacht dat een rat zich misschien tegoed deed aan de wortels. Daarom pakte ze wat stenen en een beetje aarde om het gat te dichten. Dat was dinsdag.

 

4.
Donderdag zat ik in mijn kantoor te schrijven, toen ik in mijn rechterooghoek iets vreemds ontwaarde in het raamkozijn. Om het waanbeeld te verdrijven keerde ik me om en knipperde met mijn ogen, maar ik bleef het zien: een rug. De harige rug van een grijs, bruin en wit dier, een rug met een stugge vacht die onmogelijk van een kat kon zijn.

Ik stond op en zag op de tak van de bougainville een gigantische buidelrat liggen met zijn zwarte poten, roze neus, zwarte ogen, spitse snuit vol witte snorharen, in elkaar gedraaid als de sluitstrips van een vuilniszak.

In Mexico (en andere Zuid-Amerikaanse landen, want deze afstammelingen van de buideldieren uit de tijd voor het Kaenozoïcum hebben zich over het hele continent verspreid) kent ieder kind de mythe van de buidelrat die het vuur stal voor de mensen; hij droeg het op zijn staart en daarom is die kaal. De buidelrat is ook een populair personage in volksverhalen, waarin hij de rol speelt van een vindingrijk, behendig, wijs en klimgraag dier dat jaguars om de tuin leidt en aan elk gevaar weet te ontsnappen.

Alle inwoners van de stad weten dat ze op patio’s en in parken rondstruinen, maar we komen er zelden een tegen. Want het zijn schuchtere nachtdieren en ze maken hun holletjes onder de grond; de meesten van ons hebben nog nooit een buidelrat gezien. Hiervoor had ik er alleen een gezien die was verdronken in een put van een klooster, ergens in de staat Morelos. Dat zal drie decennia geleden zijn geweest; het was een van de eerste keren dat ik met de dood werd geconfronteerd en daarom zal het me altijd bijblijven.

Maar de buidelrat in het raam was springlevend, behalve dat hij niet meer sprong: hij had zijn staart om een tak gekruld om zijn evenwicht te bewaren. Ik was ervan overtuigd dat hij zou schrikken als hij me zag, dat hij ervandoor zou gaan, maar in plaats daarvan keek hij me aan, keerde zich doodgemoedereerd naar de tuin en legde zijn kop weer op zijn poten.

Ik kon mijn ogen niet geloven en ging gauw de rest waarschuwen. Ik vertelde het aan Alejandro, die meteen kwam aangesneld. Ik klopte op de deur van het appartement aan de andere kant van de gang; het kon me niet schelen dat onze buurman Ragnar in een zoommeeting zat, ik zei dat hij vlug moest komen. Ik belde mijn moeder en zei dat ze haar tuin in moest lopen, maar ze kon hem van onderaf niet zien en kwam ook naar mijn kantoor. Op een gegeven moment stonden Alejandro, Ragnar, mijn moeder en ik in mijn piepkleine studio op zo’n 20 centimeter van de buidelrat aan de andere kant van het raam, en hij bleef daar roerloos zitten, misschien verstijfd van angst.

‘Hoe is hij naar boven gekomen?’

‘Hij rilt, zou hij ziek zijn?’

‘Ik denk het, hij moet wel stervende zijn als hij op dit tijdstip nog buiten is.’

‘Maar is hij helemaal naar boven geklommen om te sterven? Dat is vreemd.’

Toen schoot ons iets belangrijks te binnen. Die dag was de pup van de stiefzoon van mijn tante bij haar op bezoek. Haar tuin was aan die van mijn moeder verbonden met een hek dat altijd openstond, en dus liep mijn moeder naar beneden om het dicht te doen. Wij probeerden nog steeds te bedenken wat we moesten doen.

‘Zal ik de Civiele Bescherming bellen?’

‘De Dierenbescherming eerder.’

‘Of de brandweer.’

‘Die redt katten, geen buidelratten.’

‘Je raakt hem niet aan, hoor, straks krijg je nog rabiës.’

‘Laat dat arme beest met rust. Misschien is hij gewoon bang voor de hond.’

‘Buidelratten houden zich dood als ze zich bedreigd voelen.’

 

5.
Een voor een keerden ze allemaal weer terug naar hun dagelijkse bezigheden, maar ik kon me niet meer concentreren. Bij het Federale Procureurskantoor voor Milieubescherming nam niemand op. Ik belde de sectie Dierenverzorging van de universiteit en daar vroegen ze of de buidelrat bloedde. Ik antwoordde van niet en hun aandacht verslapte, ze zeiden dat ze alleen buidelratten uit het universitaire circuit behandelden. Ondertussen was de buidelrat gestopt met rillen. Het leek of hij was gekalmeerd. Hij geeuwde en liet zijn scherpe tanden en roze tong zien. Ik dacht dat hij misschien dorst had en vulde daarom een klein pannetje – zo eentje voor één ei – met water, deed het raam open en zette het bij hem neer. Hij wilde niet, draaide zich van me af en bleef daar zitten, met zijn blik op de tuin. Ik googelde: Wat eten buidelratten? De eerste hit was een waarschuwing dat je ze geen eten mocht geven.

Zo zat hij daar nog een tijdje totdat hij zich heel traag, met behulp van zijn staart, naar beneden liet zakken. Ik zette het op een rennen, holde het gebouw uit, opende de poort naar de tuin van mijn moeder open en zag de buidelrat op de grond zitten. Hij was op weg naar het huis van mijn tante. Mijn tante had een barricade van stoelen opgeworpen om te voorkomen dat het hondje door het traliehek glipte, maar de versperring was zwak en de buidelrat ging er recht op af. Ik ging voor het hek staan en zei:

‘Sorry Óscar, je kan beter niet deze kant op lopen nu.’

Ik ging ervan uit dat het een mannetje was omdat ik geen buidel zag, die vrouwtjes wel hebben, en ik was hem Óscar gaan noemen, naar de buidelrat uit een aantal van mijn zoons lievelingsverhalen.

Óscar hield stil op een paar centimeter van me vandaan, met zijn poot nog in de lucht, en leek te begrijpen wat ik zei, want hij draaide zich heel langzaam om. Op de terugweg kwam hij langs de composthoop van mijn moeder, hij pakte een sinaasappelschil en nam hem mee naar de tak van de bougainville, klom tot op een paar centimeter boven de grond en begon hem op zijn gemak op te eten.

Minuten verstreken, toen uren, en Óscar zat nog steeds vastgeklemd aan de tak, bij het raam van de buurman. Mijn zoon kwam met veel kabaal uit school, maar zelfs dat maakte geen indruk op de buidelrat, die ons bleef gadeslaan met ogen zo groot als schoteltjes.

Toen kreeg mijn moeder een ingeving: het gat dat ze een paar dagen eerder had dichtgemaakt was vast een van de ingangen naar zijn hol. Snel begonnen we de stenen en de aarde weg te halen om het gat vrij te maken, dat gelukkig maar losjes was afgedekt. Óscar leek te denken: Eindelijk hebben ze het door! Later zei mijn moeder dat ze hem van de tak had zien komen en in het gat had zien verdwijnen.

Het is een paar weken later en we hebben hem niet meer gezien, maar we denken dat hij ’s nachts naar buiten komt en op de composthoop gaat zitten eten, omdat we af en toe sinaasappelschillen en mangopitten zien rondslingeren.

Ik mis Óscar. Soms probeer ik in zijn holletje te kijken of ik iets zie, maar het is pikdonker. Soms stel ik me voor dat ik in dat gat kruip en net als Alice in een parallelle wereld terechtkom. Soms denk ik dat hij er vast al vandoor is, maar laatst leek het net of ik een dier hoorde ademen onder de grond.

 

Nederlandse vertaling: Alyssia Sebes

Óscar en la ventana

Door Jazmina Barrera

Dit zag je op de matrixborden van Visit Leeuwarden
Langs de invalswegen van Leeuwarden



1.
La ventana de mi estudio da hacia el jardín de mi madre. Es un rectángulo, dividido en cuatro por un marco de fierro blanco. Mi madre ha plantado estos árboles (un trueno, un liquidámbar, tres bambúes y una buganvilia) para hacer una cortina de hojas que evite que los vecinos que vivimos en el edificio la veamos y que ella nos vea a su vez. Más lo segundo que lo primero, porque eso de que las ventanas del edificio den a su jardín es una irregularidad problemática. El plan de los bisabuelos era tirar la casa en la que vive ahora mi madre y hacer dos edificios con un patio compartido, pero el proyecto no se completó por falta de dinero (cuándo no) y esta convivencia forzada ha llevado a todo tipo de dramas, insultos, gritos y primas enemistadas de por vida. La relación más complicada es con el vecino de la planta baja, que vive con su anciana madre, una señora, transparente, malhumorada y llena de prejuicios que todo el día lava, aspira y trapea el departamento del que ninguno de los dos sale nunca. 

Detrás de los árboles se ven las hojas elegantes, los helechos, las nochebuenas, las aralias, el roble, el muro cubierto de hiedra y la composta, en donde de un hueso descartado nació un árbol de aguacate. La imagen de la ventana es casi siempre la misma. Salvo por la luz que cambia: amarilla por las mañanas, blanca a mediodía, naranja hacia la tarde, rosa cerca del crepúsculo y azul antes del anochecer. Salvo por las nubes, el viento que agita las hojas y los pequeños animales citadinos que a veces pasan por ahí. 

Mi escritorio está contra la pared y la ventana queda del lado derecho. Cuando necesito pensar, cuando no sé cómo escribir una frase, una idea o una escena, cuando quiero descansar, aclarar la mente, tranquilizarme o tomar una decisión, alejo la mirada de la pantalla y volteo hacia la ventana. 

2.
Mientras comíamos, el lunes, Alejandro me contó que le había escrito Pablo —el vecino insoportable de abajo—, para quejarse de que escuchaba bajo de su ventana a un animal respirar. Nos dieron risa las locuras del vecino, el nivel de neurosis que debía tener para alucinar que estaba escuchando la respiración de un animal. ¿Qué clase de animal de ciudad podía respirar con tanta fuerza? ¿Una hormiga, una tórtola, una mantis? 

3.
Mi madre se encontró un agujero junto a los bambús, debajo de la ventana de Pablo. Los bambús se estaban secando y ella pensó que quizás había una rata comiéndose las raíces. Así que tomó unas piedras y un poco de tierra y cubrió el hoyo. Eso fue el martes.

4.
El jueves estaba en mi oficina escribiendo, cuando por el rabillo del ojo derecho vi algo raro cerca de la cornisa. Volteé para desmentir la ilusión, parpadeé, pero ahí seguía: un lomo. El lomo peludo de un animal café, blanco y gris, un lomo con cabello hirsuto que no podía ser de ningún gato.

Me asomé y lo que vi fue un tlacuache enorme, acostado sobre la rama de la buganvilia, con sus patas negras, su nariz rosada, sus ojos negros, su hocico puntiagudo lleno de bigotes blancos, torcidos como los alambres con los que se amarra el pan. 

Cualquier niño mexicano (y varios latinoamericanos también, porque estos descendientes de los marsupiales precenozoicos se extendieron por todo el continente) conoce el mito del tlacuache que se robó el fuego para los humanos, lo trajo en su cola y por eso la tiene pelada. El tlacuache es también el personaje favorito de los cuentos populares, donde aparece como un ingenioso, hábil, sabio y trepador, que engaña siempre a los jaguares y se escapa de todo peligro. 

Los habitantes de la ciudad sabemos que rondan los patios y los parques, pero los vemos poco o nunca. Porque son nocturnos y discretos, y hacen sus madrigueras bajo tierra, muchos de nosotros jamás hemos visto a un tlacuache. El único tlacuache que yo había visto antes de éste fue uno que me encontré ahogado en el pozo de un convento, allá en algún lugar de Morelos. Harán tres décadas de aquello, fue uno de mis primeros encuentros con la muerte y por eso nunca se me olvida. 

Pero el tlacuache de la ventana estaba vivito y coleando, salvo que no estaba coleando: tenía la cola enredada en la rama, ayudándolo a sostenerse. Estaba segura de que se iba a espantar de verme, de que iba a salir corriendo, pero en lugar de eso me vio y con toda parsimonia giró la cabeza hacia el jardín y volvió a apoyarla sobre sus patas. 

Yo no podía creerlo, así que corrí a avisarle a todo el mundo. Le dije a Alejandro, que vino deprisa. Toqué la puerta del departamento de enfrente, no me importó que nuestro vecino, Ragnar, estuviera en una junta por zoom, le dije que viniera deprisa. Le marqué a mi madre y le dije que saliera a su jardín, pero no lo alcanzaba a ver desde abajo y se vino a mi oficina también. En un punto estábamos en mi diminuto estudio, Alejandro, Ragnar, mi madre y yo, como a 20 centímetros del tlacuache al otro lado de la ventana, y él seguía ahí, quieto, quizás paralizado de miedo.

⎯¿Cómo se subió?

⎯Está temblando, ¿no estará enfermo?

⎯Yo creo que sí, debe estar moribundo para andar afuera a estas horas. 

⎯¿Pero subió hasta acá arriba para morirse? Está raro. 

Ahí recordamos un factor importante. Ese día en casa de mi tía estaba de visita el cachorro de su hijastro. Su jardín está conectado con el jardín de mi madre por una reja siempre abierta, así que mi madre bajó a cerrarla. Nosotros seguimos tratando de pensar qué había que hacer. 

⎯¿Llamo a Protección Civil? 

⎯Mejor a la PAODA

⎯O a los bomberos. 

⎯Esos salvan gatos, no tlacuaches. 

⎯No lo vayas a tocar, no vaya a ser que tenga rabia.

⎯Déjalo, pobre. Quizás sólo está asustado por la perra. 

⎯Los tlacuaches se hacen los muertos cuando están muy asustados. 

5.
Poco a poco se fueron yendo todos de vuelta a sus ocupaciones, pero yo no podía concentrarme. En la Profepa nadie me contestó. Llamé a una unidad de cuidado animal de la universidad donde me preguntaron si el tlacuache estaba sangrando. Les dije que no y se despreocuparon, dijeron que sólo atendían tlacuaches del circuito universitario. Mientras tanto el tlacuache había dejado de temblar. De hecho ahora se veía calmado. Bostezó y me enseñó sus dientes afilados y su lengua rosa. Pensé que quizás tendría sed, así que llené de agua un pequeño sartén, de esos para un solo huevo, abrí la ventana y se lo acerqué. Él lo rechazó, se dio media vuelta y se quedó ahí mismo, viendo al jardín. Busqué en Internet ¿Qué comen los tlacuaches? Y lo primero que salió fue una advertencia de que no le diera de comer. 

Así se estuvo otro rato, hasta que muy despacio, ayudándose de su cola, empezó a bajar. Corrí, salí del edificio, abrí el portón de casa de mi madre y encontré al tlacuache en el suelo. Iba camino a casa de mi tía. Mi tía había puesto una barricada de sillas para evitar que el perro se colara por los barrotes de la reja, pero la separación era precaria y el tlacuache iba para allá. Me paré delante de la reja y le dije:

—No es buena idea que pases por aquí ahora mismo, Óscar, lo siento. 

Asumí que era macho porque no le vi ninguna bolsa y los tlacuaches son marsupiales, y empecé a llamarlo Óscar por el tlacuache de unos cuentos que le gustan a mi hijo. 

Óscar se detuvo a algunos centímetros de mí, con la pata estirada a medio paso, y pareció entender lo que dije, porque muy lento se dio media vuelta. En su camino de regreso pasó por la composta de mi madre, tomó una cáscara de naranja y se la llevó a la rama de la buganvilia, subió a pocos centímetros del suelo y se puso a comerla despacio. 

Pasaron minutos y luego horas y Óscar seguía aferrado a la rama, junto a la ventana del vecino. Mi hijo llegó de la escuela haciendo un escándalo, pero ni eso inmutó al tlacuache, que seguía viéndonos con sus ojos bien abiertos como platos. 

Entonces mi madre tuvo una revelación: el hoyo que había tapado un par de días atrás, seguro que era una de las entradas de su madriguera. Nos apresuramos a quitar las piedras y la tierra para abrir el hoyo, que por suerte estaba cubierto muy superficialmente. Óscar tenía cara de ¡hasta que por fin entendieron! Mi madre dice que más tarde lo vio bajar de la rama y meterse en el agujero. 

Han pasado ya varias semanas y no lo hemos vuelto a ver, pero imaginamos que sale por las noches y va a comer a la composta, porque veces encontramos cáscaras de naranja y huesos de mango botados por ahí. 

Extraño a Óscar. A veces me asomo por la madriguera a ver si alcanzo a distinguir algo, pero sólo se ve negro. A veces me imagino que entro por esa madriguera y como Alicia llego a un mundo paralelo. A veces pienso que debe haberse ido de ahí, pero el otro día me pareció escuchar bajo la tierra la respiración de un animal.

 

Nederlandse vertaling: Alyssia Sebes

Jazmina Barrera

Jazmina Barrera is lid van het Mexicaanse Sistema Nacional de Creadores de Arte en schrijfster van vijf boeken, waaronder Cuaderno de faros (Vuurtorenberichten, Uitgeverij Karaat), Línea nigra (Linea nigra, Meridiaan Uitgevers), Punto de cruz (‘Kruissteek’) en La reina de espadas (‘De schoppenvrouw’). Ze kreeg een Latijns-Amerikaanse Stemmen prijs en werd genomineerd voor onder andere de Von Rezzori prijs, de National Book Critics Circle Awards, en de Amazon Primera Novela Award. Haar boeken worden in negen landen uitgegeven en vertaald in het Engels, Nederlands, Italiaans, Portugees en Frans – Duitse en Chinese vertalingen zijn in ontwikkeling.
Barrera publiceerde onder andere in The Paris Review, El País en The New York Times. Ze is redacteur en mede-oprichter van de Mexicaanse uitgeverij Ediciones Antílope. Ze woont in Mexico-Stad. 

 

jazminabarrera.com

 

Fotograaf: Rodrigo Jardón

Beheer toestemming
Om de beste ervaringen te bieden, gebruiken wij technologieën zoals cookies om informatie over je apparaat op te slaan en/of te raadplegen. Door in te stemmen met deze technologieën kunnen wij gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's op deze site verwerken. Als je geen toestemming geeft of uw toestemming intrekt, kan dit een nadelige invloed hebben op bepaalde functies en mogelijkheden.
Functioneel Altijd actief
De technische opslag of toegang is strikt noodzakelijk voor het legitieme doel het gebruik mogelijk te maken van een specifieke dienst waarom de abonnee of gebruiker uitdrukkelijk heeft gevraagd, of met als enig doel de uitvoering van de transmissie van een communicatie over een elektronisch communicatienetwerk.
Voorkeuren
De technische opslag of toegang is noodzakelijk voor het legitieme doel voorkeuren op te slaan die niet door de abonnee of gebruiker zijn aangevraagd.
Statistieken
De technische opslag of toegang die uitsluitend voor statistische doeleinden wordt gebruikt. De technische opslag of toegang die uitsluitend wordt gebruikt voor anonieme statistische doeleinden. Zonder dagvaarding, vrijwillige naleving door je Internet Service Provider, of aanvullende gegevens van een derde partij, kan informatie die alleen voor dit doel wordt opgeslagen of opgehaald gewoonlijk niet worden gebruikt om je te identificeren.
Marketing
De technische opslag of toegang is nodig om gebruikersprofielen op te stellen voor het verzenden van reclame, of om de gebruiker op een site of over verschillende sites te volgen voor soortgelijke marketingdoeleinden.
Beheer opties Beheer diensten Beheer {vendor_count} leveranciers Lees meer over deze doeleinden
Bekijk voorkeuren
{title} {title} {title}