• NL
    • EN
    • FY
Alle verhalen
  • NL
    • EN
    • FY
Alle verhalen
44
Bregje Hofstede
46
Jazmina Barrera

Luister als het huis vertelt

Door Pia Prezelj

Deze tekst is te lezen op verschillende makelaarsborden
Spot ze op huizen in heel Noord-Nederland!

 

Ik vraag me af wat het land zou onthullen als het kon spreken.
Ik vraag me dit af terwijl ik in de tuin van mijn grootmoeder sta, in plaats van op haar graf, want de tuin weet immers meer, kent haar langer. De tuin was erbij toen ze het nieuws en de roddels uit de stoelenfabriek mee naar huis bracht, toen ze haar zoon naar huis haalde, toen haar man uit het huis werd gedragen en drie dagen later weer terugkwam – dezelfde man, maar dan in andere kleren. En de tuin was erbij toen ze haar vertelden dat ze hem niet veel langer zou kunnen schoffelen, er waren te veel uitzaaiingen en het ging te snel.
Haar laatste jaren bracht ze door in het ziekbed, leerde ze de wolken te tellen en de vlekken op gewaden en de kreukels in een sinaasappelsaprietje; en vaak vroeg ze naar haar meesje.
Elke ochtend, winter na winter, ging mijn grootmoeder na het ontbijt naar de bijkeuken, nam wat gierstkorrels in haar handpalm, trok haar klompen aan en stapte naar buiten. Daar liet ze de korrels op de vensterbank glijden – en wachtte. En elke ochtend vloog de mees daarnaartoe. Soms bracht zij haar kuiken mee, zodat geel en grijs door de lucht fladderden en grootmoeder al heel vroeg wist dat de dag niet verloren kon gaan: een dag waarop je de vogels voert, is een waardevolle dag.
Maar het ging om meer. Die gierstkorrels, die versleten houten klompen, elke dag op dezelfde plek naast de deurmat, betekenden meer dan alleen de ochtenden en de honger van de vogels.
Ze betekenden thuis.

Het huis was koud die eerste avond.
IJzig, want de vorige eigenaren waren oud genoeg om zich de tijden te herinneren waarin winter kou en honger betekende. Ze wisten wat het was om iets te hebben, maar ook hoe kwetsbaar dat was, hoe breekbaar, hoe vergankelijk. Kinderen wennen eraan, zeiden ze terwijl ze ons de sleutels overhandigden. De eerste maand zullen ze het koud hebben, maar later zullen ze beter slapen. Kinderen wennen aan alles. Kinderen misschien wel, maar ik kon er zelf niet aan wennen, ondanks de thee, ondanks de sokken en truien van onder uit de kast, die kersttrui met het hert erop, die ik had gezworen nooit te dragen. Te schattig, te kinderachtig, maar o, wel zo warm. Toen het in de dagen daarna begon te sneeuwen, zo veel dat het onder onze voeten knarste, dat we er vroeg van wakker werden en maar sneeuw bleven ruimen, ’s ochtends, en dan weer ’s avonds, terwijl de sneeuw ons steeds inhaalde, besloten we dat het genoeg was. We moesten het huis verwarmen. En alsof het huis afscheid nam van zijn vorige leven, alsof het de nieuwkomers verwelkomde die, blijkbaar, het weer zouden veranderen, het opnieuw zouden vormen, nieuwe gewoontes zouden opleggen, alsof het huis wilde zeggen Hier ben ik, en hier blijf ik, ook als jullie weg zijn, kraakte het onophoudelijk die hele avond. De stenen, het zand, het hout en al het metaal rekten zich uit en krompen weer in, zodat het huis zuchtte en kraakte en huilde, als een waarschuwing voor de andere drie huizen op de heuvel, als een waarschuwing voor de bomen die achter het huis oprezen en zich uitstrekten tot diep in het bos, tot aan de schuilplaatsen van herten en vossen, waardoor het ons verboden was om kippen te houden toen we aankwamen. (Ze nemen alleen de koppen mee, zeiden ze. Het klonk als een grap.)
Hoor je dat? vroeg ik aan mijn man. Wat is dat, is er iets mis?
Ik was bang dat we in de haast van de verhuizing iets vergeten waren, iets open of dicht hadden gelaten, iets verkeerd hadden gedaan. Ik was bang dat het huis dat we hadden uitgekozen, het huis in wiens handen we zoveel wilden toevertrouwen, ons weigerde.
Ik weet niet of ik zal kunnen slapen.
Misschien hoeft het ook niet, althans niet meteen, zei hij. Luister als het huis vertelt.

Het begon met een paar zaailingen van selderij, snijbiet en rode biet.
We kochten ze op een markt in de buurt, waar we nu elke zaterdag naartoe gingen voor vlees en groenten, voor bergkaas, gemaakt van hooimelk, voor bonen en walnoten. Er waren zoveel bedden dat we niet eens wisten wat we ermee moesten doen. Hoewel we er al maanden geleden rucola, erwten, wortelen en radijsjes hadden geplant, vroeg de lege aarde om meer, vroeg zij om wat zij het beste weet te doen.
Met handschoenen die rozig gloeiden – ze hadden ook geel kunnen gloeien, maar dit was al erg genoeg – begon ik aan een kuiltje, de zaailing, weer een kuiltje, de zaailing. Het duurde lang, en ik moest op mijn knieën zitten, maar toen ik uiteindelijk naar de tuin keek, leek het alsof alles de moeite waard was geweest. Planten, kwetsbaar en week, maar toch vol vermogen, doorbraken het stukje geelbruine grond en staken uit het stro waarmee ik hen had bedekt, want ze hadden me verteld dat het stro warmte en vocht vasthield en dat een kaal bloemenperk net een gapende wond was, veel te open voor de wereld. Later stond ik voor het raam in onze slaapkamer, dat uitkeek op de tuin, niet alleen trots op het werk dat ik had verricht, maar ook op de toewijding aan het werk dat nog moest gebeuren, aan het weven en knopen en plukken en zorgen, ja, aan het zorgen, niet alleen voor mezelf, maar ook voor de anderen. Ik zag mezelf een kom salade voor mijn man en kind neerzetten en tegen hen zeggen Dit is allemaal van ons, het groeide allemaal hier, voor het huis, en ik viel meteen in slaap.
De volgende ochtend waren de zaailingen verdwenen. Nou ja, ze waren er wel, maar verdord, in het stro getrokken, in de grond getrokken, en toen ik ze oppakte om te zien of het echt zo erg was, ontdekte ik dat de wortels aangeknaagd, opgegeten waren. Veenmollen, legde de buurvrouw die dag uit, Er zijn er hier heel veel, vorig jaar hebben ze alles opgevreten.
De veenmol is een sprinkhaan met lange uitsteeksels, maar hij kan niet springen of vliegen. Hij is aangepast aan het leven in de grond, waar hij met zijn sterke voorpoten een systeem van ondergrondse gangen graaft. Deze zijn enkele centimeters breed en eindigen in kamers, bestemd voor het leggen van eieren. Een netwerk van gangen, versterkt met plantenmateriaal, loopt net onder het oppervlak en vertakt zich naar beneden in verticale tunnels tot enkele meters diep, las ik in een boek dat ik kocht toen ik verhuisde, en ik las over allerlei manieren waarop we van ze af kunnen komen, want het is ongedierte, zo stond het erin, een plaag voor iedereen die wiedt, vastbindt en oogst. Maar ik las ook dat insecten in het algemeen een verrassend uitgebreid gezinsleven hebben, dat ze veel eieren leggen en die meteen verlaten, maar de veenmollen doen dat dus niet, helemaal niet. De vrouwtjes beschermen hen tegen roofdieren, uitdroging en mogelijke infecties, en ze kunnen zelfs voedsel in de buurt achterlaten, kleine deeltjes organisch materiaal. Dit gedrag zorgt ervoor dat de jonge veenmollen een goede en gunstige start in het leven hebben.
De volgende dag, terwijl ik knoflook en citroenschijfjes rond de tuin legde, omdat de geur hen zou moeten afstoten, stelde ik me voor hoe de moeder veenmol de slablaadjes voor de kinderen neerlegt en tegen hen zegt Dit is allemaal van ons, het groeide allemaal hier, voor het huis, en hoe ze vervolgens trots voor hen staat omdat ze goed voor hen had gezorgd.

Toen de lente overging in de zomer, begonnen ze het bos uit te komen.
Eerst zonder dat wij ze opmerkten, één voor één, voorzichtig, langzaam, stilletjes hingen ze even boven de tuin en keerden daarna langs de open plek terug tussen de sparren, alsof ze gewoon zeker wilden zijn dat ze nog steeds welkom waren, dat dit allemaal nog steeds van hen was. Ze moesten zich haasten, wisten ze, net als degenen vóór hen en die nog vóór hen van langer geleden. In slechts een paar weken zouden ze alles moeten doen wat ons jaren en jaren bezighoudt, al dat streven en alle misstappen, en dat alles gepropt in mei en juni.
Toen ze wisten dat ze veilig waren, daalden ze in groepen van boven het huis neer. Uit de duisternis die het bospad vervaagde, kwamen kleine, maar lichte, lichte, steeds lichtere wezentjes tevoorschijn, ze dansten over het gras en de bloemperken, flikkerden, nu hier, dan weer daar, totdat er zoveel waren dat men ze met elkaar kon verbinden tot een tekening. We riepen tegen onze zoon dat hij naar de tuin moest komen, We moeten je iets laten zien, en snel, anders vliegen ze weg, en hij rende op blote voeten het huis uit, alleen in zijn pyjamabroek. Hij rende tussen hen door als een eerste onder zijn gelijken, met zijn armen wapperend en juichend, nog harder juichend, Kijk eens, kijk ze eens, rende hij achter hen aan en probeerde ze te vangen, greep in de lucht, greep in de leegte, en toen nog eens en nog eens en nog eens en nog eens. Na een tijdje werd hij moe, en toen sommigen van hen ook vermoeid weer naar het bos terugkeerden, waar ze de volgende heldere nacht toch weer uit zouden komen, reikte onze zoon nog een keer achter hen aan, voor de allerlaatste keer. Heel langzaam sloot hij zijn hand en tussen zijn vingers voelde hij iets trillen, iets worstelen, iets dat probeerde te ontsnappen. Hij opende zijn palm en wachtte tot het weg zou vliegen, maar het viel op de grond, tussen het gras, en toen – drie, vier – begon het uit te doven. We stonden eromheen en wachtten, tevergeefs, wisten we allemaal, en ik dacht Dit is wat we kunnen doen, dit is wat we zijn – kijken naar een vuurvliegje dat uitgaat en tegen onszelf zeggen Dit is schoonheid. Ook dit, ja, dit ook.

 

Nederlandse vertaling: Mateja Seliškar Kenda

Poslušaj hišo, ko pripoveduje

Door Pia Prezelj

Deze tekst is te lezen op verschillende makelaarsborden
Spot ze op huizen in heel Noord-Nederland!

 

Sprašujem se, kaj bi povedala zemlja, če bi lahko govorila.
Sprašujem se to, ko stojim na vrtu svoje babice, namesto da bi stala na njenem grobu, kajti vrt ve več, jo pozna dlje. Bil je tam, ko je domov nosila vesti in čenče iz tovarne stolov, ko je domov prinesla sina, ko je moža odneslo od hiše in se je vrnil čez tri dni, enak, a v drugih oblačilih. In bil je tam, ko so ji rekli, da ga ne bo mogla več prav dolgo okopavati, metastaz je vse preveč, stvar prehitro napreduje.
Svoja zadnja leta je preživela na bolniški postelji, naučila se je šteti oblake in packe na haljah in tiste pregibe na slamici pomarančnega soka; in velikokrat je vprašala po svoji sinici.
Moja babica je iz zime v zimo vsako jutro po zajtrku stopila v shrambo, si v dlan nasula zrnca prosene kaše, si nataknila cokle in stopila pred prag hiše, tam pa na okensko polico stresla kašo – in čakala. In vsako jutro je tja priletela njena sinica. Tu in tam je s seboj pripeljala še svoje mladiče, da je po zraku frčalo rumeno in sivo, da je babica že v jutru vedela, da dan ne more iti v nič; da je dan, v katerem hraniš ptice, vreden tega, da je bil. Ampak ni šlo le za to. Tista zrnca kaše in tiste oguljene lesene cokle, vsak dan odložene na isto mesto, ob predpražnik, so pomenile nekaj več, nekaj, kar je presegalo jutra in presegalo lakoto ptic.
Pomenile so dom.

Hiša je bila prvi večer hladna.
Ledena, kajti prejšnja lastnika sta bila stara dovolj, da sta se spominjala časov, ko je zima pomenila mraz, ko je pomenila lakoto. Vedela sta, kaj pomeni imeti, a vedela tudi, kako krhko je to, kako lomljivo, kako bežno. Otroci se navadijo, sta nama dejala ob predaji ključev, prvi mesec jih bo zeblo, nato pa bodo spali bolje, vsega se navadijo. Otroci že res, že morda, a sama se nikakor nisem mogla, navkljub čajem in nogavicam in puloverjem iz dna omare, tistim prazničnim, z jelenom, za katerega sem si prisegla, da ga ne bom nikdar oblekla, preosladen je, otročji, a kaj, ko je bil tako topel. Ko je v dneh zatem zapadel sneg, da je pod nogami škrtalo, da sva se zbujala zgodaj in kidala in kidala, nato pa ob večerih spet, prehiteval naju je, sva se odločila, da je bilo dovolj. Hišo morava ogreti. In kot bi se poslavljala od svojega prejšnjega življenja, kot bi pozdravljala prišleke, ki jo bodo, je slutila, zopet spremenili, ji vsilili nove oblike, nove navade, kot bi hotela reči Tu sem in tu bom ostala tudi za vami, je tisti večer pokala. Raztezale in krčile so se njene opeke, njen pesek, njen les in vsa njena kovina, da je vzdihovala in škripala in tulila, opozarjala ostale tri hiše na hribu, opozarjala drevesa, ki jo se za njo raztezala v širjavo gozda, v zavetje srn in lisic, zaradi katerih so nama ob prihodu prepovedali kokoši (Odnesejo jim samo glavo, so rekli, in zvenelo je kot šala).
Slišiš to? sem rekla možu. Kaj je to, je kaj narobe?
Strah me je bilo, da sva v ihti selitve na kaj pozabila, kaj pustila odprto, zaprto, kaj strorila narobe. Strah me je bilo, da naju hiša, ki sva si jo izbrala, v roke katere sva bila pripravljena položiti toliko, zavrača.
Ne vem, če bom lahko zaspala.
Morda pa ni treba, vsaj ne še takoj, je rekel. Poslušaj hišo, ko pripoveduje. 

Začelo se je z nekaj sadikami zelene, blitve in rdeče pese.
Kupila sva jih na bližnji tržici, kamor sva zdaj zahajala vsako soboto, po meso in zelenjavo, po hribovski sir iz senenega mleka, po fižol in po orehe. Gredic je bilo toliko, da nisva vedela, kaj z njimi, in čeprav sva nanje že pred meseci sadila rukolo in grah in korenje in redkvice, je prazna zemlja klicala po še, klicala po tistem, kar zna najbolje. Opremljena z rokavicami, ki so žarele rožnato – lahko bi rumeno, a tisto je bilo še huje – sem se lotila luknjice, nato sadike, zopet luknjice, sadike. Trajalo je dolgo in zahtevalo klečanje, a ko sem se naposled ozrla po vrtu, se mi je trud zdel poplačan. Rastlinice, krhke in šibke, a že polne zmožnosti, so prekinjale zaplato rumenorjave, kukale iz slame, s katero sem jih obložila, saj so mi dejali, da zadržuje toploto in vlago, da je gola gredica kakor rana, ki zeva, vse preveč odprta v svet. V spalnici, katere okno zre na vrt, sem zatem stala ponosna, ne le na delo, ki sem ga opravila, temveč na zavezo dela, ki sledi, na to, da bom plela in privezovala in pobirala in poskrbela, da, poskrbela, ne le zase, temveč za druge. Videla sem se, kako pred moža in otroka postavljam skledo solate, kako jim pravim To je vse naše, vse je zraslo tu, pred hišo, in zaspala sem v trenutku.
Zjutraj sadik ni bilo več. No, bile so, a uvele, povlečene v slamo, povlečene v tla, in ko sem jih dvignila, da bi preverila, ali je res tako slabo, sem koreninice našla obglodane, pogrižene. Bramor, je tisti dan pojasnila soseda, Tu jih je polno, že lani so nam vse požrli.
Bramor spada med kobilice dolgotipalčnice, vendar ne skače in ne leti. Prilagojen je za življenje v zemlji, kjer si z močnimi sprednjimi nogami izkoplje sistem podzemnih rovov. Ti so široki po nekaj centimetrov, končujejo pa se s kamricami, namenjenimi odlaganju jajčec. Omrežje rovov, ki jih utrdijo z rastlinskim materialom, poteka tik pod površjem, od njega pa se navzdol odcepljajo navpični rovi, ki so lahko globoki do nekaj metrov, sem prebirala v knjigi, ki sem si jo kupila ob selitvi, prebirala o vseh načinih, s katerimi se jih lahko znebimo, kajti škodljivci so, je pisalo, nadloge vseh, ki plejejo in privezujejo in pobirajo. Toda prebirala sem tudi, da imajo za žuželke presenetljivo razvejano družinsko življenje, da mnoge žuželke ležejo jajčeca in jih nemudoma zapustijo, a ne bramorji, nikakor, samice jih varujejo pred plenilci, izsušitvijo in morebitnimi okužbami, poleg tega pa jim v bližini lahko puščajo hrano, majcene delce organske snovi. Takšno vedenje mladičem zagotavlja dober in ugoden začetek življenja.
Ko sem naslednjega dne na vrt polagala kosce česna in limone, saj naj bi jih vonj odganjal, sem si jo predstavljala, kako pred otroke postavlja liste solate, kako jim pravi To je vse naše, vse je zraslo tu, pred hišo, in kako zatem stoji ponosno, kajti poskrbela je.

Ko se je pomlad začela prevešati v poletje, so pričele prihajati iz gozda.
Sprva tako, da jih nismo opazili, ena po eno, previdno, počasi, postale so nad vrtom in se nato prek jase vrnile med smreke, kot bi se želele zgolj prepričati, da so še vedno dobrodošle, da jim ta prostor še pripada. Pohiteti bodo morale, so vedele, kot tiste pred njimi in tiste pred tem, v le nekaj tednih bodo morale opraviti vse, kar nas zaposljuje leta in leta, vsa stremenja in vse zdrse, vse stlačeno med maj in junij.
Ko so vedele, da bodo varne, so se nad hišo spustile v gručah. Iz črnine, ki je zabrisovala gozdno pot, so stopile majcene, a svetle, svetle, vse svetlejše, dokler niso poplesavale nad travo in gredicami, utripale, zdaj tu, zdaj tam, dokler jih ni bilo toliko, da bi jih lahko povezal v risbo. Zakričala sva sinu, naj pride na vrt, Nekaj bi ti pokazala, pa hitro, da ne odletijo, in iz hiše je pritekel bos, oblečen v spodnji del pižame. Podil se je med njimi kakor enak med enakimi, krili z rokami in cvilil, še cvilil, Poglejta jih, poglejta jih, se podil za njimi in jih skušal uloviti, zagrabil v zrak, zagrabil v prazno, nato pa spet in spet in spet in spet. Sčasoma se je upehal, a upehale so se tudi one, in ko so se nekatere med njimi že pričele vračati, se pričele pomikati nazaj proti gozdu, od koder se bodo spet vzele ob naslednji jasni noči, je sin zagrabil znova, zadnjič. Ko je počasi priprl dlan, je v njej nekaj utripalo, se nekaj kobacalo, nekaj skušalo uiti. Razprl je prste in čakal, da bo odletelo, a padlo je na tla, med travo, nato pa – tri, štiri – pričelo ugašati. Stali smo nad njo in čakali, čeprav je vsak od nas vedel, da čaka zaman, jaz pa sem pomislila, da je to tisto, kar znamo, tisto, kar smo – opazovati, kako ugaša kresnica, in si reči To je lepota. Tudi to, da, tudi to.

 

Nederlandse vertaling: Mateja Seliškar Kenda

Pia Prezelj

Pia Prezelj (Slovenië, 1995) is schrijver, vertaler en journalist voor Delo, het grootste dagblad van Slovenië. In 2022 kreeg ze van de Sloveense journalistenvereniging de Watchdog Award voor jonge journalist van het jaar. Haar debuutroman Težka voda (‘Zwaar water’, Goga 2023) gaat over het leven van een oudere vrouw in een afgelegen plattelandsdorpje, en won de prijs voor beste debuut van het jaar. Het boek stond ook op de shortlist voor de Cankar prijs, de Kresnik prijs voor beste roman van het jaar en de Zeef-prijs van recensenten. Težka voda wordt op dit moment vertaald in het Italiaans, Deens en Kroatisch. Pia Prezelj was writer in residence in Leeuwarden in het voorjaar van 2025.

 

Fotograaf: Jože Suhadolnik

Beheer toestemming
Om de beste ervaringen te bieden, gebruiken wij technologieën zoals cookies om informatie over je apparaat op te slaan en/of te raadplegen. Door in te stemmen met deze technologieën kunnen wij gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's op deze site verwerken. Als je geen toestemming geeft of uw toestemming intrekt, kan dit een nadelige invloed hebben op bepaalde functies en mogelijkheden.
Functioneel Altijd actief
De technische opslag of toegang is strikt noodzakelijk voor het legitieme doel het gebruik mogelijk te maken van een specifieke dienst waarom de abonnee of gebruiker uitdrukkelijk heeft gevraagd, of met als enig doel de uitvoering van de transmissie van een communicatie over een elektronisch communicatienetwerk.
Voorkeuren
De technische opslag of toegang is noodzakelijk voor het legitieme doel voorkeuren op te slaan die niet door de abonnee of gebruiker zijn aangevraagd.
Statistieken
De technische opslag of toegang die uitsluitend voor statistische doeleinden wordt gebruikt. De technische opslag of toegang die uitsluitend wordt gebruikt voor anonieme statistische doeleinden. Zonder dagvaarding, vrijwillige naleving door je Internet Service Provider, of aanvullende gegevens van een derde partij, kan informatie die alleen voor dit doel wordt opgeslagen of opgehaald gewoonlijk niet worden gebruikt om je te identificeren.
Marketing
De technische opslag of toegang is nodig om gebruikersprofielen op te stellen voor het verzenden van reclame, of om de gebruiker op een site of over verschillende sites te volgen voor soortgelijke marketingdoeleinden.
Beheer opties Beheer diensten Beheer {vendor_count} leveranciers Lees meer over deze doeleinden
Bekijk voorkeuren
{title} {title} {title}