In gesprek met Rinke Verkerk - Leeuwarden City of Literature

Vanaf het moment dat journalist en schrijver Rinke Verkerk in 2020 moeder wordt, komen de angsten en nachtmerries, die te maken lijken te hebben met misbruik in haar verleden. Ze durft haar pasgeboren dochter niet meer uit het oog te verliezen, bang dat iemand haar pijn doet. Tijdens de therapie die daarop volgt, wordt ze geconfronteerd met mensen die wegkijken voor haar problemen. 

Tekst en foto: Marc Knip

Zo komt haar schoolgenootje Lenneke ineens weer in haar gedachten, die twintig jaar eerder tijdens een fietstocht aan Rinke vertelde dat ze werd misbruikt door haar opa. Rinke, dan 13 jaar oud, weet niet wat ze met het verhaal moet en de volgende dag gaat ze Lenneke uit de weg. Die herinnering roept allerlei vragen bij haar op. Zij keek dus ook weg. Waarom? Rinke neemt contact op met Lenneke om sorry te zeggen. Dat leidde tot het aangrijpende boek Het hele dorp wist het, over de rol van omstanders bij misbruik.

Die opwinding hangt al in de gymzaal als we ons verzamelen rondom de pannenkoeken. We vallen aan. Algauw is de bak van mijn groepje leeg. Ik kijk om me heen, op zoek naar meer. Het groepje naast me heeft er nog genoeg! Ik buig me tussen de kinderen door om er een te pakken, als een meisje naast me zegt: ‘Die moet je niet eten hoor. Dat zijn de zeemlappen van Heleen van Dijk.’ (Inleiding: Er is iets met Lenneke, blz. 17)

Rinke: ‘Daar en toen realiseerde ik me dat er iets was met Lenneke. Ik was een jaar of negen. Ze zat niet bij mij in de klas en woonde niet bij mij in het dorp. Maar er was iets met haar en haar familie, zoveel werd me langzaamaan duidelijk. Lenneke was toen nog niet misbruikt, dat zou nog drie jaar duren, maar al wel besmet.’

‘Je bent erg aardig’, ‘Sst’: niet voor niets behoren de uitspraken van opa tot de standaarduitspraken van kindermisbruikers, die zo hun slachtoffers medeverantwoordelijk maken voor het misbruik. ‘Dit is ons geheimpje.’ ‘Ik doe dit omdat ik van je hou.’ ‘Jij wilt dit toch ook?’ (Hoofdstuk 1: Het misbruik, blz. 30)

Rinke: ‘Hoe bekender de dader en hoe huiselijker de context, hoe ingewikkelder we het vinden om iets te doen. En het enige wat een dader van omstanders vraagt, is dat zij niets doen. Daders zijn extreem goed in verdelen en heersen. Zo ontstaan dode hoeken, waarin zij hun geheimen weten te verbergen. En daar waar je niet wilt kijken, gebeuren de dingen die je als samenleving niet wilt. Op die manier ontstaat er geen verhaal, geen patroon, en blijven slachtoffers in de overtuiging dat het aan hen ligt. Dus je moet kijken, ook, of eigenlijk juist waar het ongemakkelijk voelt.’

En toch: hij gelooft Lenneke niet. Niet dat hij denkt dat ze staat te liegen. Meer dat ze een vervelend voorval groter maakt dan ze is. Dat vindt hij wel iets voor haar. Hij ziet Lenneke als een meisje dat de neiging heeft de aandacht te trekken. (Hoofdstuk 2: Meester van den Berg, blz. 39)

Rinke: ‘Lenneke deed iets dat weinig slachtoffers doen, uit angst voor – en soms zelfs solidariteit met – de dader. Ze vertelde het aan mij, aan de dominee, aan de meester, aan haar moeder, aan heel veel mensen. Maar ze loopt tegen een muur van afweer aan. We willen namelijk heel graag dat een slachtoffer aardig is, dat we iemand kunnen helpen zonder dat het ons energie kost. En kinderen die dit meegemaakt hebben, zijn vaak zwaar op de hand, omdat ze zich naar en eenzaam voelen. Dat geeft ons een handvat om te zeggen: ik heb hier geen zin in. En dus laten we mensen die om hulp vragen vaak in de kou staan. Sterker nog, vaak geven we ze, zij het onbedoeld, zelfs de schuld van wat er gebeurd is, om het voor onszelf begrijpelijk, behapbaar te maken dat mensen die we kennen zoiets verschrikkelijks kunnen doen. Victim blaming is minstens zo schadelijk als het misbruik zelf: slachtoffers verliezen hun plek in de gemeenschap.’

In het dorp zijn mensen die weten dat haar opa slechte dingen heeft gedaan bij meisjes zoals zij. Dat hij zelfs in de gevangenis heeft gezeten. Die mensen waren er allemaal nog toen zij het volgende slachtoffer werd en toch heeft niemand het voorkomen. Haar ouders niet, haar familie niet, maar ook de dorpsbewoners niet. (Hoofdstuk 5: Het dorp, blz. 67) 

Rinke: ‘De meeste omstanders kijken de andere kant op, omdat ze door een ander te helpen hun plaats in de groep op het spel zetten. Als Lenneke besmet is, ben jij het ook als je haar helpt. Het ongemak om te praten over wat er gebeurd is, om te erkennen dat dit heeft gespeeld in de gemeenschap is zo groot dat er omwegen worden gevonden: “Die moeder kan geen pannenkoeken bakken.” “Bij haar wil je niet in de auto na de sportwedstrijd.” Zo wordt er een stolp gezet over wat er gebeurd is, om maar niet onder ogen te hoeven zien dat de gemeenschap niet veilig is. Omstanderschap moet je met zijn allen doen. Ten eerste moet je accepteren dat zoiets als seksueel misbruik in jouw gemeenschap voor kan komen. Je hoeft niet per se daadwerkelijk te helpen, maar er moet plek zijn voor compassie. Je moet als groep een omgeving bieden waarin omstanders de ruimte voelen om iemand te steunen, zonder daarbij te moeten kiezen tussen het slachtoffer en de groep.’

Met de kennis van nu, over het wegkijken van omstanders en het trauma van misbruik, voel ik zoveel bewogenheid en verdriet over jouw verhaal. Dat – als het klopt wat ik me herinner – jij met jouw pijn in een dorp woonde waarin iedereen wist dat jouw opa je beschadigd had, maar niet met gevoeligheid en wijsheid met jou is omgegaan. (Hoofdstuk 8, Lenneke, blz. 101)

Rinke: ‘Mijn mail aan Lenneke heeft twee maanden in mijn computer gestaan voor ik hem verstuurde. Wat rakel ik op, dacht ik. Heb ik het recht wel? Tot ik besefte: ik kan niet voor haar bepalen of ze een bericht wel of niet wil krijgen. Dan pak ik haar opnieuw haar zelfbeschikking af. Het heeft mij, Lenneke en de anderen in het boek denk ik veel gebracht. De waarheid onder ogen zien zal nooit comfortabel voelen, maar ik weet nu dat het ’t ongemak meer dan waard is. Ik heb geen excuses meer om voor dingen weg te lopen. En voor Lenneke is dit erkenning: het lag niet aan haar. Ook voor de mensen om haar heen die wél iets gedaan hebben, is het louterend: ze voelen zich gezien. En ze hopen dat ze toekomstige slachtoffers en omstanders hiermee helpen. ‘U zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken’, zegt de Bijbel in Johannes 8:32. En zo is het echt. Het boek heeft mij heel veel innerlijke rust en vertrouwen gebracht.’

Boekentips van Rinke Verkerk:

Tara Westover – Leerschool (2019)

Een fantastisch boek. Het gaat over een meisje dat opgroeit in een superonveilig, geïsoleerd Mormoons gezin in Idaho, met een bipolaire vader en een moeder die wegkijkt. Tara weet zich van haar familie los te maken, gaat studeren en weet haar eigen weg te vinden. Maar ze moet daarvoor wel breken met haar familie, die haar als een verrader ziet.

Griet Op de Beeck – Jij mag alles zijn (2021)

Dit gaat over een jong meisje, Lexi. Haar broer is overleden, haar moeder is depressief en haar vader werkt alleen maar. Lexi voelt zich verantwoordelijk voor de gevoelens van haar ouders, ze knipt op een gegeven moment zelfs haar haar af om het overleden broertje te kunnen spelen voor hen. Tot iemand ingrijpt en tegen haar zegt: dit hoef jij niet te doen, jij mag alles zijn. Heel mooi.

Iva Bicanic, Miranda Freriks en Esther Verhees – Ik vraag dit voor een vriend(in) (2024)

De ondertitel is 123 vragen over seksueel misbruik. Hier staan de antwoorden in op alle vragen die je kunt hebben als slachtoffer of omstander. Met dit goed onderbouwde boek kun je in korte tijd heel veel leren, over schaamtegevoelens, of de eenzaamheid die je voelt als niemand je helpt, over de twijfels of je ooit nog iemand durft te vertrouwen.