• NL
    • EN
    • FY
Alle verhalen
  • NL
    • EN
    • FY
Alle verhalen
71
Edwin de Groot
73
Janneke Spoelstra

Middag

Door Helena Guilera Recoder

Je kan deze tekst lezen op een placemat bij Waddenherberg ‘The Friezinn’
Oudebildtdijk 1226, 9075 NR Westhoek

Rond twaalven begint het licht af te zwakken. Het valt schuin door het raam en nestelt zich in amazonezit op de bank, als een jongedame te paard. ’s Ochtends heeft het, niet te stuiten en wit, bezit genomen van de eetkamer en van de overige kamers. Ook van de tafel. Het heeft een hoek verguld en schuift nu naar links, vloeit beetje bij beetje uit over de tafel, zoals bij het ontbijt gemorste melk. Buiten kruist de zon het zenit, de schaduwen bewegen mee. En vanaf dat moment, ’s zomers of ’s winters, of het nu twee of twaalf uur is, neemt ook het licht af.

Aanvankelijk schenkt Anton er geen aandacht aan. Hij is bezig. Met samengeknepen ogen, z’n rug gekromd, tuurt hij op zijn laptop: de British Mycological Society blijft erbij dat de lactarius piperatus giftig is. Anton strijkt met z’n hand over z’n uitgeschoren nek en schudt van nee. Hij heeft de gepeperde melkzwam heel vaak met boter en rozemarijn gegeten. Ze vergissen zich. Of erger nog, het kan ze niet schelen, ze conformeren zich aan de meest gangbare opvatting. Anton bijt op z’n lip, aarzelt of hij moet reageren. Het is zomer en de tijd vliegt. Om twee uur is dit deel van de tafel nog donker, het lichaam van Anton is beschut voor de oranje schijf. Hij besluit te reageren, klikt met de muis en er verschijnt een wit scherm.

Maar ’s winters treft de middag Anton in het bos aan. Hij hurkt puffend onder een beuk, voor z’n voeten gaapt een gat met mieren, wormen en een zwarte wortel. Hij heeft z’n anorak en gele handschoenen uitgetrokken en ze gewoon ergens neergegooid. Hij is in de weer met klein gereedschap: een pincet, een loep, een mes. Met één hand ondersteunt hij de zwamvlok, die vochtig is als een tong, met de andere kamt hij de schimmel voorzichtig, scheidt met een borsteltje de draden van het mycelium. Z’n vingers staan stijf van de kou, z’n onderrug doet pijn. Anton merkt niet dat het licht achter de bomen groen wordt en verstilt. De middag vordert en luidt een korte tijdsspanne voor rust in.

Bijna altijd neemt Anton halverwege de dag de trein. Na wat colleges en het overleg met masterstudenten gaat hij naar huis. Collega’s van de vakgroep gaan dan samen eten en pushen hem altijd om mee te gaan, maar dat doet Anton niet. Hij pakt liever de trein, geeft de voorkeur aan de intermezzo’s tussen de ene en de andere plek, tussen het ene en het andere tijdstip. Als het even kan gaat hij naar huis, om met Beer te stoeien. Bovendien eet hij liever in z’n eentje. Maar wanneer hij de trein pakt, moet hij, misschien uit gewoonte, altijd even aan het afnemende licht wennen. Meestal heeft hij dan al een vrije stoel gevonden, maar met z’n hoofd zit hij nog bij systematiek en taxonomie, subsidies en monsters.

Er zijn meer passagiers. Tegenover Anton zit een vrouw te lezen. Ze heeft een bril op en draagt een wollen trui. Wat leest ze? Het raam valt op ruwe, geparelde pagina’s – net horchata. Anton onderscheidt woordblokken, als bijenzwermen, en dialoogbalken. Een roman. Bijna alle andere reizigers lezen, met gebogen hoofd, hun wijsvinger en duim vormen een tang. Telefoons, laptops. Maar dan maakt het licht pas op de plaats, de schermen reflecteren het, bannen het uit – geen van de lezers merkt het.

Vanuit het raam ziet Anton gele velden, strobalen en paarden, roerloos als in een kerststal. Hij ziet elektrische kabels die doorbuigen, kaarsrechte palen en zwarte vogels, een strakblauwe lucht. De trein passeert stoplichten, reclameborden en parallel lopende sporen die voor de volgende halte samenvloeien: een betonnen station met pijlers en een dak om onder te schuilen wanneer het regent. Een metalen stem roept de naam van de plaats om, somt aansluitingen op. Anton gaapt. De vrouw kijkt op en glimlacht flauwtjes. De trein stopt.

De deuren gaan open, reizigers stappen uit, monsteren de treden van het perron en verdwijnen, reizigers stappen in: ouderen, in zichzelf gekeerde studenten, twee jonge vrouwen, meisjes misschien nog, met een olijfkleurige huid en ravenzwart haar en een werkschort aan. Eenmaal binnen blijven ze voor de deuren staan smoezen in een taal die Anton niet kent. In de passagiersstoel tegenover hem heeft de vrouw haar ogen dichtgedaan. Ze houdt haar handen gevouwen boven haar roman. Het licht schampt haar wang, speelt met de briljant aan haar linker pink, schittert in alle kleuren van de regenboog.

Nu de trein weer optrekt, de pijlers steeds dichter op elkaar staan en het asfalt smelt tot het weideland opnieuw opduikt, merkt Anton dat de dag vol is, z’n nek uitstrekt en de namiddag zoekt die het stokje moet overnemen. En de namiddag, rivaal, maar ook vriend, staat te popelen, houdt z’n arm klaar. De middag haakt in en ze beginnen samen te zakken, traag, kalmpjes. Wat per se af moest is gedaan, de rest kan tot morgen wachten. Vanaf hier neemt de avondschemering het over, de dingen worden minder gewichtig, minder dringend.

In de rode aarde aan de voet van de beuk gaapt een ondiep gat. Anton heeft de borstel weggelegd, staat op, rekt z’n armen, strekt z’n vingers en kijkt omhoog. De bomen proberen hem met hun bladerkronen in te palmen, hij knippert met z’n ogen. Anton pakt z’n rugzak en haalt er een doek uit waarmee hij over z’n voorhoofd en over z’n handen wrijft. Hij pakt ook de boterham die hij vanochtend heeft klaargemaakt, toen het in de keuken nog pikdonker was. Het brood heeft hij eerst bestreken met tomatenpulp en olijfolie en toen met kaas belegd. Hij eet staande, het water loopt hem in de mond, een hap, dan weer een, hij wil de zilte en tegelijk peperige smaak van de olijfolie goed proeven. Hij houdt z’n hoofd schuin en kijkt ontspannen. Hij hoort een boomklever tussen de zilverkleurige stammen, maar speurt er niet naar. Straks, wanneer er niemand meer is, hipt de vogel naar beneden om de kruimels op te pikken die op de zachte aarde zijn gevallen.

Maar ’s zomers is het zo warm dat Anton om drie uur totaal geen honger heeft. Hij blijft tikken: Bijgevoegd het artikel dat vorig jaar door de universiteit van Belfast is gepubliceerd. De ventilator van de laptop zoemt, de tafel kleurt inmiddels helemaal goud en gloeit als ijzer. Ineens gaat de keukendeur open en verschijnt Beer, hijgend in z’n zwarte bontjas. Hij zoekt de hoek tussen het vloerkleed en de tafel op en gaat op z’n zij liggen. Anton roept hem, maar de hond verroert zich niet en hij moet zelf naar hem toe gaan.

Hij gaat naast hem liggen en legt z’n hoofd op z’n onderbuik. Beer gromt, maar gaat niet weg. Anton voelt de lauwwarme tegels onder z’n knieën, hij draagt een korte broek. Hij voelt ook de middag in z’n nek klauwen, die heel wit is en wel gauw rood zal worden. Hij merkt dat Beer hijgt, z’n ribben komen snel op en zakken meteen weer in, gevolg van de warmte. Hij hoort Beers darmen rommelen – net kanonschoten – ruikt z’n geur: aarde, mest, vis. En terwijl hij het zachte vel van Beers buik aait, mag hij van zichzelf even wegdommelen, niet lang, tien minuten, misschien een kwartier. Hij vergeet dat op zijn laptop de cursor knippert tussen de laatste letter van een woord en de spatie die erop volgt, nerveus – ergens wacht er immers iemand op deze mail.

 

Vertaald uit het Catalaans door Pieter Lamberts. Met dank aan Barcelona UNESCO City of Literature.

Migdia

Door Helena Guilera Recoder

Je kan deze tekst lezen op een placemat bij Waddenherberg ‘The Friezinn’
Oudebildtdijk 1226, 9075 NR Westhoek

Al migdia la llum s’alleuja. Cau obliqua per la finestra i s’asseu al sofà amb les cames de costat com una donzella a cavall. Durant el matí, incessant i blanca, ha pres el menjador i les altres cambres de la casa. També la taula, n’ha daurat l’angle, i ara rodola cap a l’esquerra, la cobreix de poc en poc com la llet que s’ha vessat a l’esmorzar. A fora i amunt el sol creua el zenit i les ombres canvien d’eix, i a partir d’aquest moment, sigui estiu o hivern, les dues o les dotze, també la llum, assuavida, davalla.

Quan comença l’Anton no la mira. Està enfeinat. Té els ulls contrets i encorba l’esquena perquè al portàtil l’article de la Societat Micològica Britànica insisteix a catalogar el pebràs lleter de tòxic. L’Anton es passa la mà pel clatell ros pelat arran i renega. S’equivoquen, ell l’ha menjat amb mantega i romaní un munt de vegades. O pitjor: fan el ronsa, es conformen amb el que s’ha dit sempre. L’Anton es mossega el llavi, pensa si hauria d’intervenir. És estiu i els rellotges van amb pressa, i a les dues, aquesta part de la taula encara és a l’ombra, el cos de l’Anton a resguard del tall taronja. Decideix que sí: fa clic i s’obre una finestra blanca.

En canvi a l’hivern, el migdia troba l’Anton al bosc. Ajupit sota un faig, esbufegant, amb un clot als peus que supura formigues i cucs i una arrel negra. S’ha tret l’anorac i els guants grocs i els ha deixats allà on li han caigut, formant desordre amb els estris petits, pinces, lupa, navalla. Amb una mà sosté l’arrel humida com una llengua i amb l’altra la pentina amb delicadesa, separa els filaments del miceli amb el raspallet. Així, amb els dits encarcarats pel fred i la ronyonada coent-li, l’Anton tampoc no s’adona que rere els arbres la llum enverdeix i muda, transita cap a la tarda i inaugura un breu espai per al descans.

Quasi sempre, però, a meitat de dia, l’Anton va en tren. Torna a casa després de les classes i les reunions amb els doctorands. Llavors els col·legues del departament surten a dinar i li insisteixen perquè s’hi afegeixi, però l’Anton fa que no. Prefereix el viatge en tren, l’interludi entre un lloc i l’altre, un temps i l’altre. Prefereix arribar a casa i congraciar l’Os i menjar sol. Quan pugi al tren, però, potser pel costum, encara trigarà uns instants a avesar-se a la minva de la llum: tot just haurà ocupat un seient lliure i encara estarà despert, amatent, capficat amb taxonomies i subvencions i mostrejos.

Al tren hi ha més gent. Davant l’Anton mateix, una dona amb ulleres i un jersei de punt que llegeix. Què llegeix? La claror de la finestra enlluerna les pàgines que són aspres i perlades i semblen d’orxata. L’Anton distingeix blocs de paraules com eixams d’abelles, barres de diàleg. Una novel·la. Altres viatgers llegeixen, quasi tots, de fet, tenen el cap cot i fan pinça amb l’índex i el polze. Mòbils, portàtils. Però llavors la claror s’hi estanca, les pantalles la reflecteixen i l’expulsen i cap d’aquests lectors no la veu.

A la finestra l’Anton troba camps rossos, bales de palla i cavalls quietets com de pessebre. Cables elèctrics que fan panxa i pals drets com estàtues i ocells negres i un cel blau invariable. I semàfors, cartells i carrils paral·lels que tot d’una s’ajunten i anticipen la propera parada, l’estació de formigó amb columnes i un sostre per resguardar-se quan plou. La veu metàl·lica diu el nom del lloc i les connexions. L’Anton badalla. La dona alça els ulls i fa un somriure petit. El tren para.

S’obren les portes, gent que surt, gent que encara els graons de l’andana i desapareix, gent que puja. Avis, estudiants desmenjats, dues dones joves, noies potser, amb la pell olivàcia i els cabells negríssims i la bata de feinejar posada. Es queden dretes davant les portes i xerren suaument en una llengua que l’Anton no entén. Al seient del davant, la dona ha aclucat els ulls i té les mans plegades sobre la novel·la. La llum li esquinça la galta i s’adelita dins el brillant que duu al dit petit de la mà esquerra, saltironeja amb tots els colors de l’arc iris.

I ara que arrenquen de nou, que les columnes cada cop estan més juntes i l’asfalt es torna líquid fins que reapareix la prada, l’Anton s’adona que el dia és curull i que estira el coll buscant la tarda perquè el rellevi. I la tarda, que li és rival però també amiga, no es fa esperar, arriba amb el braç a punt, que el dia pren, i comencen la pendent ben junts i a poc a poc, xino-xano, i el que s’havia de fer s’ha fet i el que no pot quedar per a demà, que des d’aquí ja s’albira el capvespre i les coses van perdent pes i arrogància.

Als peus del faig, el sot s’enfonsa dos pams dins la terra vermellenca. L’Anton ha deixat el raspall a un costat i ara s’aixeca i estira braços i dits i alça la vista. Els arbres el congracien amb els seus caps fullats i el fan parpellejar. L’Anton agafa la motxilla i en treu un drap que es passa pel front i per les mans, i també l’entrepà que s’ha fet de matinada, quan la cuina era fosca com una cova, amb formatge i tomàquet i amb pa bo. Se’l menja dret, salivant, un mos, un altre, vol retenir el gust salat i una mica picant de l’oli d’oliva. Té el cap de gairell i la vista relaxada i, tot i que el sent, no busca el pica-soques que s’amaga entre els troncs argentats i que, d’aquí a una estona, quan ja no hi hagi ningú, baixarà per espicossar les engrunes caigudes sobre la terra molla.

A l’estiu, en canvi, fa tanta calor que a les tres l’Anton no té gens de gana. Continua teclejant, considerin l’article adjunt publicat l’any passat per la Universitat de Belfast. El ventilador del portàtil xiula i la taula és tota d’or i roent com una brasa. De sobte, la porta que dona a la cuina s’enretira i apareix l’Os bleixant sota el seu abrigot de pèl negre. Escull el racó entre la catifa i la taula i s’hi desploma de costat. L’Anton el crida però el gos no mou ni les celles i és ell qui ha d’anar a trobar-lo.

Se li ajeu al costat amb el cap sobre el baixant de l’abdomen. L’Os rondina però no se’n va. L’Anton nota la rajola tèbia a la pell dels genolls, sota els pantalons curts, i les urpes de la tarda clavades al coll que té molt blanc i aviat li enrogirà. Nota també la respiració sotragada de l’Os, les costelles que se li inflen i desinflen de pressa, atiades per la calor, i el remuc com de canonades dels seus budells, i aquesta olor seva de terra i fems i de peix. I mentre li passa la mà sobre el pèl suau del pit, es permet d’endormiscar-se una mica, no res, deu minutets, potser quinze, i s’oblida que al portàtil el cursor batega entre el final d’una paraula i l’espai blanc que li segueix, nerviós, entossudit que a l’altra banda hi ha algú que espera aquest correu.

 

Vertaald uit het Catalaans door Pieter Lamberts. Met dank aan Barcelona UNESCO City of Literature.

Helena Guilera Recoder

Helena Guilera Recoder (Barcelona, 1993) is schrijver en redacteur. Ze studeerde Piano aan het Conservatori del Liceu van Barcelona en Literatuurwetenschappen aan de Universitat de Barcelona, en behaalde voor beide studies haar bachelordiploma. Nadat ze een tijdje in Londen woonde en werkte als literair agent, verhuisde ze terug naar Barcelona waar ze nu als redacteur werkt. Haar eerste roman, L’escuma (‘Schuim’), werd gepubliceerd door uitgeverij Periscopi in 2022. Haar korte verhalen en artikelen zijn verschenen in verzamelbundels en (digitale) tijdschriften.

Fotograaf: Laia Serch

Beheer toestemming
Om de beste ervaringen te bieden, gebruiken wij technologieën zoals cookies om informatie over je apparaat op te slaan en/of te raadplegen. Door in te stemmen met deze technologieën kunnen wij gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's op deze site verwerken. Als je geen toestemming geeft of uw toestemming intrekt, kan dit een nadelige invloed hebben op bepaalde functies en mogelijkheden.
Functioneel Altijd actief
De technische opslag of toegang is strikt noodzakelijk voor het legitieme doel het gebruik mogelijk te maken van een specifieke dienst waarom de abonnee of gebruiker uitdrukkelijk heeft gevraagd, of met als enig doel de uitvoering van de transmissie van een communicatie over een elektronisch communicatienetwerk.
Voorkeuren
De technische opslag of toegang is noodzakelijk voor het legitieme doel voorkeuren op te slaan die niet door de abonnee of gebruiker zijn aangevraagd.
Statistieken
De technische opslag of toegang die uitsluitend voor statistische doeleinden wordt gebruikt. De technische opslag of toegang die uitsluitend wordt gebruikt voor anonieme statistische doeleinden. Zonder dagvaarding, vrijwillige naleving door je Internet Service Provider, of aanvullende gegevens van een derde partij, kan informatie die alleen voor dit doel wordt opgeslagen of opgehaald gewoonlijk niet worden gebruikt om je te identificeren.
Marketing
De technische opslag of toegang is nodig om gebruikersprofielen op te stellen voor het verzenden van reclame, of om de gebruiker op een site of over verschillende sites te volgen voor soortgelijke marketingdoeleinden.
Beheer opties Beheer diensten Beheer {vendor_count} leveranciers Lees meer over deze doeleinden
Bekijk voorkeuren
{title} {title} {title}