Eén brood
Door Sanne Huysmans

Een fragment vind je bij de menukaart van Hotel Restaurant Oostergoo
Nieuwe Kade 1, 9001 AE Grou
De ochtendstond smaakte naar havermout en koude melk: fris, vezelig en humide. Ik had honger omdat ik gisteren om vier uur dertig het avondmaal had genuttigd en zeven uur later met trek in bed was gekropen. Deze ochtend was ik gehaast omdat ik op de hielen werd gezeten door het gegrom dat uit mijn eigen krochten kwam. De darmen kronkelden en hun peristaltisch gedoe bracht niets in beweging behalve gas en zure sappen. Ze waren zo leeg dat ze het recht hadden om knorrig te zijn. Ik moest het huis uit voor voedsel, want havermout met koude melk is toch geen eten.
De bakker in de straat was weg, hij had besloten dat er niets boven de warmte van twee lichamen onder een donzen deken ging. Toen hij een paar dagen verlof had genomen en tot de noen had uitgeslapen terwijl zijn tenen vervlochten met die van zijn echtgenoot, had hij besloten om nooit meer terug te keren naar het atelier. Dat vertelde hij toen ik ’m maanden later in de supermarkt zag met een halfbakken tijgerbrood in de kar. Nachten zijn voor uilen, vond hij. En wie kon hem ongelijk geven?
Een paar kilometer verder was een bakker die zich een uil waande, wellicht toch geen uil was, hoogstens uiltjes ving op de middag. Ik liep binnen met mijn neus in de lucht om mijn spijsverteringsstelsel te treiteren met alle spijzen die het nog niet kon verteren. Ik wees een brood aan en wist dat de winkeljongen het meteen weg zou steken. Ik kwam hier vaker sinds mijn bakker het bakken had verzaakt. Daarom wist ik dat deze bakker weigerde om te snijden. Er stond zelfs geen machine die het brood in gelijke delen kon zagen. De eerste keer had ik aan de winkeljongen gevraagd ‘waarom niet’. En die antwoordde dat de bakker vond dat je het brood dan nooit écht ziet. Na het ziggezaggen, wordt het inderdaad in een papieren zak gemoffeld, daar moest ik ’m gelijk in geven. Later worden de boterhammen er een voor een uit getrokken door een haastige eter die de moeite niet doet om brood en toespijs uit te stallen. Of ze worden dakpansgewijs geschikt in een fraai mandje. Het mooie aan rieten mandjes is dat ze niet door een machine kunnen worden geweven, alleen handen en vogelbekken zijn tot fijn weefwerk in staat. Van die boterhammen in dat mandje wordt vooral het zachte kruim geëtaleerd, dat net door zulk vertoon uitdroogt. Daardoor ziet niemand het brood nog als eenheid.
Vóór mij lag nu één brood. Aan één uiteinde was een krater, niet omdat er iets op was ingeslagen, maar omdat er iets was uitgerukt. Onderweg had ik me niet kunnen bedwingen, mijn darmen waren stemmen in mijn hoofd geworden die smeekten om een haastige portie van het oerbaksel. Wat stelde de mens eigenlijk voor zonder brood?
Terwijl ik fietste, reet ik de homp met mijn hoektanden aan stukken, alsof het uit een bout kwam, alsof ik een hyena was of een ander wild dier dat zich niet kon beheersen, ik grinnikte nog net niet als bezeten.
Eenmaal thuis legde ik het brood beschaafd en een beetje geamputeerd op een grillige, olijfhouten plank. Ik bekeek het gretig alsof het een atletisch mannenlijf was. Het was aantrekkelijk gebruind, de korst had overal kleine blaasjes als wier en was gecraqueleerd als de bodem van een uitgedroogde rivier. Waar het een insnede had gekregen, bleef het oppervlak lichter, alsof je in het kruim kon kijken. Minuscule deegkabels behoedden de enveloppe voor verder openscheuren.
Toevallig had ik vorig jaar een broodmes gekocht, ik moet de desertie van mijn ex-bakker en de koppigheid van mijn nieuwe bakker hebben voorzien. Het mes is gekromd en heeft een dof, kastanjehouten heft. Het lemmet is donkergrijs en zal met de tijd vlekkerig worden. Het is zo’n voorwerp dat goed oud wordt, met karakter en zonder scherpte te verliezen. Zo’n veroudering die bijna afgunst opwekt. Met een beetje geluk gaat het mes een leven mee, of zelfs twee, maar daar heb ik in feite niets aan, ik heb nog een half leven in het verschiet en het kan me niet bommen wat er daarna met m’n spullen gebeurt. Toch heeft iedereen voorwerpen nodig die een leven meegaan. Dat kalmeert. Zonder mijn geliefde mes, zou ik alleen nog hompen brood eten en ze verorberen als een hyena. Het mes beschaaft mij.
Ik kocht het als een souvenir. Souvenir is Frans voor herinneren. Dat is wat het mes doet. Het herinnert mij ergens aan. Gelukkig kocht ik het niet om te vergeten. Sommige mensen kopen om te vergeten, maar de koopwaar ruikt zoiets aan z’n koper en roept dan door zijn loutere aanwezigheid expres dat ellendige gevoel terug op. Het ding wordt een revenir, een automatische associatie, een oprisping. Daarom haal ik nooit iets in huis als ik me niet lekker voel. Dan staat het ding op het schap tristesse uit te zweten.
Het broodmes doet het omgekeerde. Ik kocht het op vakantie bij een bakker die even koppig was als de mijne, maar meer vooruitziend omdat zij tenminste messen verkocht ter vervanging van de snijmachine. Er is nu sprake van drie bakkers en nog altijd maar van één brood. Bij de buitenlandse bakker hadden de muren, meubels en mokken een kleur tussen blauw en groen. Alles tussen donker turquoise en RAL 6004 kon haar bekoren. Ik heb geen foto om het te tonen. Een foto betekent niets. Het is het omgekeerde van een herinnering geworden: een afleiding die verhindert dat de herinnering wordt aangemaakt. Als ik een moment wil opslaan, dan doe ik de ogen dicht als een sluiter en ik brand het beeld in mij als een souvenir. Het blauwgroen van het interieur, de uitgestalde broden in al hun appetijtelijke heelheid, de geur van koffie, de bakker die zwoegt. Samen vormen ze een indruk die gelijktijdig in mijn ogen, oren en neus wordt gedrukt.
Het halve brood lag nu op een snijplank en het broodmes nog altijd ernaast, als een bijl. Het werktuig wachtte geduldig tot het kon toeslaan. Elke keer dat ik erlangs liep werd het brood kleiner, meestal at ik het zonder beleg. Ik had voor een keer geen sneetjes kaas gekocht, maar een blok. Uit solidariteit met het brood. Voor de gerijpte kaas gebruikte ik nog een ander mes, maar dat is een ander verhaal. Die dagen gebeurde het vaak dat ik met een halve snede brood in de ene hand en een spie kaas in de andere door de keuken liep. Het brood verloor al die tijd nooit zijn broodzijn. De bakker zou tevreden zijn. Pas helemaal op het einde veranderde het in een kontje.
Het kontje schommelde een paar dagen op de plank. Het was te hard geworden voor mijn zwakke kaken en zelfs het mes had zich afgewend. Zelfs nu wilde ik niet dat het verloren ging. Ik wist wel dat vogels niet te veel brood mochten. Het zout beviel hen niet – de vogels hier waren immers geen meeuwen of jan-van-genten. Het brood vulde hun magen en ze dachten dat ze voldaan waren, maar het voedde hen niet en ze mankeerden vitaminen en eiwitten. Toch kon ik het hen niet onthouden, ik kon hen ’s mens grootste uitvinding toch niet ontzeggen. Brood en wielen, dat was onze trots.
Ik verkruimelde het kontje tot behapbare vlokjes. Ik wachtte tot de bosduiven uit de boomtoppen zouden nederdalen. In plaats daarvan waggelde een jonge waterhoen door de voortuin. Ik weet niet wat die daar kwam doen, er was geen water in de buurt. Misschien dacht het beest dat het een hoen, een hen was. Het deed zich tegoed aan mijn strooisel. Ik hou van duiven, maar ik hou nog meer van niet-duiven. Ik hou het meest van vogels die vanuit de verte een duif zouden zijn, maar het bij nader zien niet zijn. Een torenvalk op een elektriciteitsdraad, die uit de hoogte kijkt waar het wemelt. Een gaai die tussen het gebladerte haastig wegvliegt omdat die weer ruzie heeft gemaakt. Eén keer zelfs een grauwe klauwier, een dier dat satés maakt door kleine knaagdieren en insecten te spiesen op een bramentak. Een waterhoen dat de laatste restjes van één brood oppikt en daarna een greppel zoekt waar het wat wier tot een schijnbaar eenvoudig nest kan weven.

Sanne Huysmans
Sanne Huysmans (1988) studeerde politieke wetenschappen en later filosofie. Haar debuutroman Rafelen werd bekroond met de publieksprijs van de Confituur Boekhandels. Haar tweede roman Iemand moest het doen (Koppernik, 2024) kreeg lovende recensies. Voor Confituur, het verbond van onafhankelijke boekhandels, mocht zij eind 2024 als eindejaarsgeschenk de filosofische novelle De omwenteling realiseren. Huysmans is bestuurder van intiem filosofiehuis ‘Het zoekend hert’ en medeoprichter van het avontuurlijke platenlabel Aspen Edities. Ze is gediplomeerd bakker en boswachter. Ze groeide op langs de Kleine Nete en woont en werkt nu in de vallei van de Grote Nete.
Fotograaf: Dries Segers