Denkbeeldige ceremonies
Door Paulina Flores

Op verschillende auto’s
verscheen dit als kentekensticker
Geluk wordt maar zelden opgetekend; het zijn de
donkere dagen die uitgebreid worden gedocumenteerd.
Truman Capote
De Vrijgezelle Vrouw heeft er flink de pest in. Ze moet een tekst schrijven met als uitgangspunt ‘klein geluk’. ‘Hoezo klein?’ foetert ze op weg naar de sportschool. ‘Ik ben verslaafd aan intensiteit, aan grenzeloos genot.’
Vroeger had de Vrijgezelle Vrouw nog een naam. Haar gedaanteverwisseling vond plaats na een onrustige nacht, net als bij die man die wakker werd als een monsterlijk insect. Ze begrijpt nog steeds niet waarom haar leven zo’n negatieve wending heeft genomen, wat een ware dreiging voor haar inhoudt door die waarheid die zich openbaart en die vermeende eeuwigheid, die oneindige leegte.
Eerst ging ze op dates, nu rent ze op de loopband. Het is een avondje uit en een tactiek; zowel om bij kroegen uit de buurt te blijven als om vermorzeling door de liefde te vermijden. Ze rent 9,8 kilometer per uur. 63 minuten lang of tot ze niet meer kan. In de sportschool is niets heilig: haar tranen worden voor onbeduidende zweetdruppels aangezien, en ook de andere leden kreunen aan de apparaten met gezichten die vertrekken van de pijn. Wie mooi wil zijn, moet pijn lijden, gebieden de posters in de zaal. De missie om door lichaamsbeweging serotonine aan te maken staat in fel contrast met de beelden die onafgebroken worden uitgezonden op de zender Todo Noticias op het scherm boven de loopband. Explosies, soldaten in het noorden en het zuiden, jongeren met te weinig geld voor schoolspullen, een Spaanse toerist vertrapt door een olifant in India, David Lynch dood. Bij het zien van al die honderdduizenden mensen met zoveel meer reden tot lijden groeit de wroeging van de Vrijgezelle Vrouw; de claustrofobische sensatie van oppervlakkig verdriet.
Ze woont in de kleedruimte voor alle typen vrouwen. In kluisje 678 bewaart ze haar dierbaarste boeken en zomerkleding, te midden van andere belangrijke spullen zoals brieven. Brievenbus, boekenkast en kledingkast in één enkel vakje. Ze was zelf op het idee gekomen. Het openstaande deurtje naar een doodlopend gangetje lijkt een stille bondgenoot, net als de maan en de geur van vrouwelijke inspanningen die in de kleedkamer hangt. Het licht boven de gemeenschappelijke spiegel is fel en daardoor kan ze met precisie haar grijze haren uittrekken met een pincet. De waterdruk in de douche met timer is afdoende en ze schept er genoegen in om op de knop te duwen voordat het water stopt, alsof ze deelneemt aan een spelprogramma op tv.
Terwijl ze de trap oploopt om de sportschool te verlaten, maakt de Vrijgezelle Vrouw zich klaar om te glimlachen. Het spel met de meneer van de beveiliging kreeg langzaam vorm. Eerst groetten ze elkaar enkel met hun wenkbrauwen, toen staken ze hun hand naar elkaar op, en waar ze eerst een beleefde glimlach uitwisselden, lachen ze elkaar nu – zonder te weten hoe het komt – vriendelijk toe. Vervolgens kwam ze met een brede glimlach, belachelijk overdreven, ondeugend, een lach waar muziek in zit. Hoe de man heet weet ze niet, en aan zijn bewakersuniform kan ze niet zoveel aflezen. Of haar interactie met de Schildwacht nou wel of niet oprecht is, dat kan haar niet schelen. Ze beschouwt de glimlach als een pauze tussen training en terugkeer. Vaak vervloekt ze haar ondraaglijke eenzaamheid, maar hier wordt ze blij van; op het korte moment waarop ze door het tourniquet van de sportschool gaat, voelt ze een gematigd genot opkomen bij het dollen met de meneer. Iedere pasgeborene huilt, las ze in het symbolenwoordenboek, maar de echte tranen verschijnen pas vanaf de derde maand, op hetzelfde moment als de eerste glimlach.
Tijdens de kwelling van het wachten doodt de Vrijgezelle Vrouw de tijd met sigaretten, als een slang die haar eigen staart oprookt. Ze heeft de zoom van haar spijkerbroek, die al zolang los zit, nog steeds niet laten maken. Ze bestudeert de adviezen van Elizabeth Bishop over de kunst van het leren loslaten. Gezichten, een spottende, innemende stem, het laatste huis waar je van hield, die twee mooie steden. Ze gaat alleen naar de film en koopt snoepjes in de winkel omdat ze, ongetwijfeld, klein geluk inhouden. Niet alleen het eten ervan, maar ook het kiezen uit tientallen doorzichtige vakjes met een tang. Snoepjes hebben geen idee van haar huidige eenzaamheid. En andere volwassenen die net zo’n plastic zakje vasthouden als zij evenmin. Ze kiest een winegum in de vorm van een dolfijn, eentje in de vorm van een gebakken ei, en veel zoetzure hartjes. De Vrijgezelle Vrouw is ook kind geweest. Toen koos ze geen snoepjes uit, omdat er geen geld voor was, bij haar thuis kregen andere etenswaren voorrang. Toen vond ze het nog niet erg om vrijgezel te zijn, want ook al wist ze dat meisjes in sommige landen gedwongen worden om te trouwen of zich aan een man te binden, er bestaat gewoon niet zoiets als een vrijgezel meisje.
De Gescheiden Moeder heeft het altijd over een ‘rokkenjager’ als ze over haar ex-man spreekt. Haar dochter, de Vrijgezelle Vrouw, vindt dat niet fijn, want los van het foute gedrag van haar vader, ergert ze zich eraan dat bij vrouwen woorden als ‘broekenjager’ niet bestaan om dit soort praktijken te beschrijven, praktijken die bij mannen een positieve connotatie hebben: vrouwen versieren, typisch schelmengedrag. In haar vrijgezelle hoofd gaat ze door de waslijst aan scheldnamen voor vrouwen: hoer, snol, geile teef, losbol, vreemdgangster, slet, nymfomane, vuile SM-bitch, mannengek. Als zij in staat zou zijn om daarvoor het juiste woord te vinden, even mooi als ludiek, om gerechtigheid voor vrouwen te verkrijgen, dan zou ze het met vriendinnen delen, die het konden verspreiden en het zo tot gemeengoed maken, en dat zou haar vast veel voldoening geven. Maar ze conformeert zich aan haar vrijgezelle status, aan het bijbehorende vrijgezellenidioom. Voor haar is het voldoende om deze misstanden te zien en ze heeft er ook wel een beetje lol in. Uit haar keel – ook vrijgezel – ontsnapt een solitaire lach om iemand zoals zij, die een term bedenkt als ‘broekenjager’.
Jaren eerder. Ver weg van de sportschool, maar rond zes uur ’s avonds, stapte de Gescheiden Moeder uit de golven. De dochter zat in het zand te lezen, maar plotseling stoof haar moeder op haar af, zo snel en onverwachts dat haar gezicht voor de bladzijden verscheen en de woorden verduisterde. Zij, toen al een volwassen vrijgezelle vrouw, bekeek het gezicht van haar moeder, een enorme, vage planeet, en ook de maan kwam onbevreesd omhoog en scheen rond, vol, achter haar natte haren, met avondvreugde. Verstijfd knipperde de dochter met haar ogen, en toen vroeg de Gescheiden Moeder: ‘Zijn mijn ogen zwart?’ Heel even wist ze zeker dat haar moeder een kat was. Een kat die de vreemdste vragen kon stellen, zoals nu. Al is een kat die zich druk maakt over zijn oogkleur welbeschouwd niet eens zo’n raar idee. Eigenlijk is het volkomen logisch en door de manier waarop haar moeder naar haar keek leek ze de waarheid op te eisen. Zijn mijn ogen zwart? De hele wereld kwam tot stilstand, de dochter wist niet wat te antwoorden. Ze begroef haar blik in haar boek; een druppel viel op een haakje. Hun relatie was vroeger nogal ingewikkeld. En hoewel ze nog een deel van haar hardheid in zich droeg, sloeg de Vrijgezelle Vrouw bij het lopen vaak haar arm om de schouder van de Gescheiden Moeder. Eigenlijk altijd. Het holletje van haar arm was dan weer beschermend, dan weer rustend of strelend. Soms alles tegelijk. De Gescheiden Moeder verkneukelde zich wanneer hun gevraagd werd of ze zussen waren. De dochter daarentegen was meer geïntrigeerd door mensen die er stilzwijgend vanuit gingen dat ze lesbisch waren.
Die dag wilden ze, terwijl ze arm in arm over het strand liepen, samen naar een mooie zonsondergang kijken. Maar de zon deed niets anders dan verdwijnen. Dus keerden ze zich om en toen zagen ze dat er aan de andere kant van het strand een huwelijk werd voltrokken. De Gescheiden Moeder was duidelijk geraakt en stelde voor om stiekem te gaan kijken achter het touw waar een van de beveiligers van de bruiloft haar al met een frons en argwanende kin op had gewezen. Zo gebeurde het dat ze op een huwelijk belandden van een onbekend paar. De Gescheiden Moeder maakte een opmerking over de jurk van de bruid. De dochter merkte haar plechtige houding op: haar aandacht, haar gespannen verwachting en haar geduldige ademhaling. Of het nou het gewicht was van de blote voeten van de moeder, de diepte van de afdruk in het zand, of iets wat op het enigma van haar moeders ogen leek, haar hart ging open. Ze boog haar hoofd en fluisterde haar moeder in: Ja, ik wil.
De Vrijgezelle Vrouw herinnert zich die avond als de kladversie van een gedicht dat ze nooit zal afmaken. Het gaat over een verloren zaak: het tafereel van een gescheiden moeder die weet dat haar dochter nooit zal trouwen en die het al aanvaard heeft, maar die, door samen met haar een kijkje te nemen bij een ceremonie van vreemden, het ervaart als iets wat daadwerkelijk gebeurd is. Achter de rug van de ambtenaar langs ziet ze voor haar zwarte ogen wat ze al zolang wenste: haar dochter in het wit, eeuwige trouw belovend en kijkend naar de zee, terwijl ze door haar wordt omarmd, tot de dood hen scheidt.
Het gaat niet om een verlangen, om een projectie evenmin. De moeder heeft de gave om met haakjes pauzes in de werkelijkheid in te lassen. Zo maakt ze mooie scheuren in de tijdlijn met gebeurtenissen om door onwaarschijnlijke werelden te kunnen dwalen. Je kunt niet terugkeren naar een moment dat nooit heeft bestaan, maar dat is nu juist wat het beeld zo accuraat en onverwoestbaar maakt. Wanneer ze eraan denkt, is ze niet langer bang voor de eeuwigheid, voor de afwijzingen en dromen. De vrouw die ze niet meer is, en de vrouw die ze nooit zal zijn: beiden bepalen ook wie ze nu is. De Vrijgezelle Vrouw verdwijnt en er blijft alleen iemand over die zichzelf vergezelt. ‘Mijn echtgenote,’ zegt ze glimlachend en ze vertrekt weer.

Paulina Flores
Paulina Flores (1988, Santiago, Chili) schreef de verhalenbundel Qué vergüenza (Een beschamende vertoning) en de roman Isla Decepción (Deception Island), die beide in meerdere talen werden vertaald. Ze kreeg de Roberto Bolaño prijs, de Municipal de Literatura, de Bauer Giovanni prijs in Venetië, en de LINC prijs voor beste fictieboek van het jaar. Het Britse tijdschrift Granta noemde haar in 2021 een van de 25 beste Spaanstalige schrijvers onder de 35. In 2025 publiceerde ze haar nieuwste roman La próxima vez que te vea te mato (‘De volgende keer dat ik je zie, vermoord ik je’). Zowel lezers als recensenten prijzen haar werk om de stevigheid, originaliteit en opvallende volwassenheid. Paulina Flores woont op dit moment in Barcelona.
Fotograaf: Angela Precht