• NL
    • EN
    • FY
Alle verhalen
  • NL
    • EN
    • FY
Alle verhalen
2
Betül Sefika
4
Park Yeong-nyeo

Denkbeeldige ceremonies

Door Paulina Flores

Op verschillende auto’s
verscheen dit als kentekensticker

Geluk wordt maar zelden opgetekend; het zijn de
donkere dagen die uitgebreid worden gedocumenteerd.

Truman Capote

 

 

De Vrijgezelle Vrouw heeft er flink de pest in. Ze moet een tekst schrijven met als uitgangspunt ‘klein geluk’. ‘Hoezo klein?’ foetert ze op weg naar de sportschool. ‘Ik ben verslaafd aan intensiteit, aan grenzeloos genot.’

Vroeger had de Vrijgezelle Vrouw nog een naam. Haar gedaanteverwisseling vond plaats na een onrustige nacht, net als bij die man die wakker werd als een monsterlijk insect. Ze begrijpt nog steeds niet waarom haar leven zo’n negatieve wending heeft genomen, wat een ware dreiging voor haar inhoudt door die waarheid die zich openbaart en die vermeende eeuwigheid, die oneindige leegte.

Eerst ging ze op dates, nu rent ze op de loopband. Het is een avondje uit en een tactiek; zowel om bij kroegen uit de buurt te blijven als om vermorzeling door de liefde te vermijden. Ze rent 9,8 kilometer per uur. 63 minuten lang of tot ze niet meer kan. In de sportschool is niets heilig: haar tranen worden voor onbeduidende zweetdruppels aangezien, en ook de andere leden kreunen aan de apparaten met gezichten die vertrekken van de pijn. Wie mooi wil zijn, moet pijn lijden, gebieden de posters in de zaal. De missie om door lichaamsbeweging serotonine aan te maken staat in fel contrast met de beelden die onafgebroken worden uitgezonden op de zender Todo Noticias op het scherm boven de loopband. Explosies, soldaten in het noorden en het zuiden, jongeren met te weinig geld voor schoolspullen, een Spaanse toerist vertrapt door een olifant in India, David Lynch dood. Bij het zien van al die honderdduizenden mensen met zoveel meer reden tot lijden groeit de wroeging van de Vrijgezelle Vrouw; de claustrofobische sensatie van oppervlakkig verdriet.

Ze woont in de kleedruimte voor alle typen vrouwen. In kluisje 678 bewaart ze haar dierbaarste boeken en zomerkleding, te midden van andere belangrijke spullen zoals brieven. Brievenbus, boekenkast en kledingkast in één enkel vakje. Ze was zelf op het idee gekomen. Het openstaande deurtje naar een doodlopend gangetje lijkt een stille bondgenoot, net als de maan en de geur van vrouwelijke inspanningen die in de kleedkamer hangt. Het licht boven de gemeenschappelijke spiegel is fel en daardoor kan ze met precisie haar grijze haren uittrekken met een pincet. De waterdruk in de douche met timer is afdoende en ze schept er genoegen in om op de knop te duwen voordat het water stopt, alsof ze deelneemt aan een spelprogramma op tv. 

Terwijl ze de trap oploopt om de sportschool te verlaten, maakt de Vrijgezelle Vrouw zich klaar om te glimlachen. Het spel met de meneer van de beveiliging kreeg langzaam vorm. Eerst groetten ze elkaar enkel met hun wenkbrauwen, toen staken ze hun hand naar elkaar op, en waar ze eerst een beleefde glimlach uitwisselden, lachen ze elkaar nu – zonder te weten hoe het komt – vriendelijk toe. Vervolgens kwam ze met een brede glimlach, belachelijk overdreven, ondeugend, een lach waar muziek in zit. Hoe de man heet weet ze niet, en aan zijn bewakersuniform kan ze niet zoveel aflezen. Of haar interactie met de Schildwacht nou wel of niet oprecht is, dat kan haar niet schelen. Ze beschouwt de glimlach als een pauze tussen training en terugkeer. Vaak vervloekt ze haar ondraaglijke eenzaamheid, maar hier wordt ze blij van; op het korte moment waarop ze door het tourniquet van de sportschool gaat, voelt ze een gematigd genot opkomen bij het dollen met de meneer. Iedere pasgeborene huilt, las ze in het symbolenwoordenboek, maar de echte tranen verschijnen pas vanaf de derde maand, op hetzelfde moment als de eerste glimlach.

Tijdens de kwelling van het wachten doodt de Vrijgezelle Vrouw de tijd met sigaretten, als een slang die haar eigen staart oprookt. Ze heeft de zoom van haar spijkerbroek, die al zolang los zit, nog steeds niet laten maken. Ze bestudeert de adviezen van Elizabeth Bishop over de kunst van het leren loslaten. Gezichten, een spottende, innemende stem, het laatste huis waar je van hield, die twee mooie steden. Ze gaat alleen naar de film en koopt snoepjes in de winkel omdat ze, ongetwijfeld, klein geluk inhouden. Niet alleen het eten ervan, maar ook het kiezen uit tientallen doorzichtige vakjes met een tang. Snoepjes hebben geen idee van haar huidige eenzaamheid. En andere volwassenen die net zo’n plastic zakje vasthouden als zij evenmin. Ze kiest een winegum in de vorm van een dolfijn, eentje in de vorm van een gebakken ei, en veel zoetzure hartjes. De Vrijgezelle Vrouw is ook kind geweest. Toen koos ze geen snoepjes uit, omdat er geen geld voor was, bij haar thuis kregen andere etenswaren voorrang. Toen vond ze het nog niet erg om vrijgezel te zijn, want ook al wist ze dat meisjes in sommige landen gedwongen worden om te trouwen of zich aan een man te binden, er bestaat gewoon niet zoiets als een vrijgezel meisje.

De Gescheiden Moeder heeft het altijd over een ‘rokkenjager’ als ze over haar ex-man spreekt. Haar dochter, de Vrijgezelle Vrouw, vindt dat niet fijn, want los van het foute gedrag van haar vader, ergert ze zich eraan dat bij vrouwen woorden als ‘broekenjager’ niet bestaan om dit soort praktijken te beschrijven, praktijken die bij mannen een positieve connotatie hebben: vrouwen versieren, typisch schelmengedrag. In haar vrijgezelle hoofd gaat ze door de waslijst aan scheldnamen voor vrouwen: hoer, snol, geile teef, losbol, vreemdgangster, slet, nymfomane, vuile SM-bitch, mannengek. Als zij in staat zou zijn om daarvoor het juiste woord te vinden, even mooi als ludiek, om gerechtigheid voor vrouwen te verkrijgen, dan zou ze het met vriendinnen delen, die het konden verspreiden en het zo tot gemeengoed maken, en dat zou haar vast veel voldoening geven. Maar ze conformeert zich aan haar vrijgezelle status, aan het bijbehorende vrijgezellenidioom. Voor haar is het voldoende om deze misstanden te zien en ze heeft er ook wel een beetje lol in. Uit haar keel – ook vrijgezel – ontsnapt een solitaire lach om iemand zoals zij, die een term bedenkt als ‘broekenjager’. 

Jaren eerder. Ver weg van de sportschool, maar rond zes uur ’s avonds, stapte de Gescheiden Moeder uit de golven. De dochter zat in het zand te lezen, maar plotseling stoof haar moeder op haar af, zo snel en onverwachts dat haar gezicht voor de bladzijden verscheen en de woorden verduisterde. Zij, toen al een volwassen vrijgezelle vrouw, bekeek het gezicht van haar moeder, een enorme, vage planeet, en ook de maan kwam onbevreesd omhoog en scheen rond, vol, achter haar natte haren, met avondvreugde. Verstijfd knipperde de dochter met haar ogen, en toen vroeg de Gescheiden Moeder: ‘Zijn mijn ogen zwart?’ Heel even wist ze zeker dat haar moeder een kat was. Een kat die de vreemdste vragen kon stellen, zoals nu. Al is een kat die zich druk maakt over zijn oogkleur welbeschouwd niet eens zo’n raar idee. Eigenlijk is het volkomen logisch en door de manier waarop haar moeder naar haar keek leek ze de waarheid op te eisen. Zijn mijn ogen zwart? De hele wereld kwam tot stilstand, de dochter wist niet wat te antwoorden. Ze begroef haar blik in haar boek; een druppel viel op een haakje. Hun relatie was vroeger nogal ingewikkeld. En hoewel ze nog een deel van haar hardheid in zich droeg, sloeg de Vrijgezelle Vrouw bij het lopen vaak haar arm om de schouder van de Gescheiden Moeder. Eigenlijk altijd. Het holletje van haar arm was dan weer beschermend, dan weer rustend of strelend. Soms alles tegelijk. De Gescheiden Moeder verkneukelde zich wanneer hun gevraagd werd of ze zussen waren. De dochter daarentegen was meer geïntrigeerd door mensen die er stilzwijgend vanuit gingen dat ze lesbisch waren.

Die dag wilden ze, terwijl ze arm in arm over het strand liepen, samen naar een mooie zonsondergang kijken. Maar de zon deed niets anders dan verdwijnen. Dus keerden ze zich om en toen zagen ze dat er aan de andere kant van het strand een huwelijk werd voltrokken. De Gescheiden Moeder was duidelijk geraakt en stelde voor om stiekem te gaan kijken achter het touw waar een van de beveiligers van de bruiloft haar al met een frons en argwanende kin op had gewezen. Zo gebeurde het dat ze op een huwelijk belandden van een onbekend paar. De Gescheiden Moeder maakte een opmerking over de jurk van de bruid. De dochter merkte haar plechtige houding op: haar aandacht, haar gespannen verwachting en haar geduldige ademhaling. Of het nou het gewicht was van de blote voeten van de moeder, de diepte van de afdruk in het zand, of iets wat op het enigma van haar moeders ogen leek, haar hart ging open. Ze boog haar hoofd en fluisterde haar moeder in: Ja, ik wil.

De Vrijgezelle Vrouw herinnert zich die avond als de kladversie van een gedicht dat ze nooit zal afmaken. Het gaat over een verloren zaak: het tafereel van een gescheiden moeder die weet dat haar dochter nooit zal trouwen en die het al aanvaard heeft, maar die, door samen met haar een kijkje te nemen bij een ceremonie van vreemden, het ervaart als iets wat daadwerkelijk gebeurd is. Achter de rug van de ambtenaar langs ziet ze voor haar zwarte ogen wat ze al zolang wenste: haar dochter in het wit, eeuwige trouw belovend en kijkend naar de zee, terwijl ze door haar wordt omarmd, tot de dood hen scheidt.

Het gaat niet om een verlangen, om een projectie evenmin. De moeder heeft de gave om met haakjes pauzes in de werkelijkheid in te lassen. Zo maakt ze mooie scheuren in de tijdlijn met gebeurtenissen om door onwaarschijnlijke werelden te kunnen dwalen. Je kunt niet terugkeren naar een moment dat nooit heeft bestaan, maar dat is nu juist wat het beeld zo accuraat en onverwoestbaar maakt. Wanneer ze eraan denkt, is ze niet langer bang voor de eeuwigheid, voor de afwijzingen en dromen. De vrouw die ze niet meer is, en de vrouw die ze nooit zal zijn: beiden bepalen ook wie ze nu is. De Vrijgezelle Vrouw verdwijnt en er blijft alleen iemand over die zichzelf vergezelt. ‘Mijn echtgenote,’ zegt ze glimlachend en ze vertrekt weer.

 

Nederlandse vertaling: Alyssia Sebes & Annet van der Heijden

Ceremonias imaginarias

Door Paulina Flores

Op verschillende auto’s
verscheen dit als kentekensticker

La felicidad deja muy tenues huellas; son los días negros
los que están prolijamente documentados

 Truman Capote.

 

La Mujer Soltera está de mal humor. Debe escribir un texto bajo la premisa Small Delights. «¿Cómo que pequeñas? –reniega de camino al gimnasio–. Yo soy adicta a la intensidad, al placer sin límites».

Antes, la Mujer Soltera tenía un nombre propio. Su metamorfosis ocurrió después de un sueño intranquilo, tal como ese hombre que despertó convertido en un monstruoso insecto. Ella aún no entiende por qué su vida dio ese giro para peor, amenazante por su disecada actualidad y presumible eternidad, aquella nada indómita.

Pasó de tener citas a correr sobre la cinta eléctrica. Es un encuentro nocturno y un método; tanto para mantenerse alejada de los bares, como para evitar el desmembramiento romántico. Corre a una velocidad de 9.8 km/h. Durante 63 minutos o hasta quedar exhausta. En el gimnasio el mundo se expone decididamente desacralizado: sus lágrimas pasan por sudor intrascendente, y todos los socios tienen cara de sufrimiento, gimen frente a las máquinas. Sin dolor no hay éxito, exigen los carteles del recinto. La misión de liberar serotonina gracias al ejercicio, contrasta con las imágenes que el canal Todo Noticias transmite por la pantalla sobre la trotadora, sin descanso. Explosiones, soldados en el norte y en el sur, adolescentes sin dinero para útiles escolares, una turista española aplastada por un elefante en la India, David Lynch muerto. Cientos de miles de personas con mejores razones para sufrir, refuerzan el remordimiento de la Mujer Soltera; la claustrofóbica sensación de ser frívolamente desdichada.

Habita el vestuario para mujeres de todo tipo. En el casillero 678 guarda sus libros más queridos y la ropa de verano, entre otros artículos importantes como cartas. Buzón, librero y ropero en un único compartimiento. Fue ella solita a quien se le ocurrió. La puerta abierta a un pasillo de metal sin salida le parece un testigo de fe, igual que la luna y el olor a fatiga femenina que impregna el camarín. La luz sobre el espejo compartido es potente y le permite acertar con la pinza cuando se arranca canas. La presión de la ducha temporizada es adecuada y disfruta presionar el botón antes de que se corte el agua, como si estuviera en un concurso televisivo de preguntas.

Al subir las escaleras para salir del gimnasio, la Mujer Soltera se prepara para sonreír. El juego con el señor de seguridad se dio poco a poco. Del gesto de levantar las cejas pasaron a enseñarse las manos, y de la sonrisa cortés –sin saber cómo– a una amistosa. Luego ella probó con una sonrisa enorme, tontamente exagerada, una traviesa, una sonrisa con baile incluido. No conoce el nombre del señor, y poco puede inferir de él a partir del uniforme de guardia. Lo que tenga de verdadero su intercambio con el Centinela, es lo menos para la Mujer Soltera. Entiende la sonrisa como una pausa entre el esfuerzo y el regreso. Ella maldice su insoportable soledad, pero se contenta, por el breve momento en que cruza el torniquete del gimnasio percibe un placer comedido al inventar nuevas payasadas para el señor. Todo recién nacido llora, leyó en el diccionario de símbolos, pero las lágrimas de verdad aparecen a partir del tercer mes, en el mismo momento que la primera sonrisa.

En la agonía de la espera, la Mujer Soltera gasta el resto de sus horas libres en cigarros, como una serpiente que se fuma su propia cola. Deja sin coser la bastilla de su jean, pendiente hace tanto. Lee los consejos de Elizabeth Bishop para dominar el arte de perder. Perder caras, una voz burlona adorable, la última casa que amaste, dos ciudades hermosas. Va al cine sola y compra dulces en la tienda porque son, sin ninguna duda, delicias pequeñas. No sólo comerlos, sino también seleccionarlos con tenazas entre decenas de cajitas transparentes. Las golosinas ignoran su presente soledad. Y los otros adultos que sostienen bolsitas plásticas idénticas a la suya tampoco sospechan de ella. Elige una gominola con forma de delfín, otra de huevo frito, muchos corazones agridulces. La Mujer Soltera alguna vez fue una niña. Entonces no elegía golosinas, pues no disponía del dinero y en casa había prioridades alimenticias. Tampoco le preocupaba ser soltera, porque si bien sabía que en algunos países niñas son forzadas a casarse o comprometerse, no existe tal cosa como una niña soltera.

La Madre Divorciada suele referirse a su exesposo como un mujeriego. A su hija, la Mujer Soltera le molesta, por encima de la costumbre de su padre, le irrita que no exista la palabra “hombreriega” u otra similar para describir aquella práctica viciosa semánticamente revestida de simpatía seductora, arquetípicamente pícara. Su mente soltera repasa el catálogo de epítetos disponibles para una mujer: Puta, casquivana, calentona, suelta, simplemente mentirosa, cochina, ninfómana, perra sádica inmoral, enamoradiza. Si ella fuera el tipo de persona capaz de inventar una palabra precisa, hermosa e igual de lúdica para hacer justicia, y compartirla con amigas hasta difundirla y popularizarla, probablemente sentiría una gran satisfacción. Pero se conforma con sus composiciones solteras, con su lengua y dientes solteros. Basta que tome conciencia de la falta, para percibir regocijo, uno mesurado. Y desde su garganta, también soltera, ríe solitariamente de que sea alguien como ella, quien imagine un calificativo como “hombreriega”.

Años atrás. Lejos del gimnasio, pero cerca de las seis de la tarde, la Madre Divorciada salió del mar.

La hija leía en la arena, y de pronto, su madre se abalanzó, tanto y tan imperceptiblemente que su rostro quedó por delante de las hojas del libro, eclipsando las palabras. Ella, que ya era una adulta soltera, observó el enorme y borroso planeta de la cara de su madre, y la luna alzándose valiente y también redonda, completa, tras su melena mojada, con nocturna vivacidad. La hija parpadeó paralizada, y entonces la Madre Divorciada preguntó: «¿Tengo los ojos negros?». Por un instante tuvo la certeza de que su madre era un gato. Un gato que hacía preguntas extrañísimas como esa. Aunque pensándolo bien, un gato preocupado por el color de sus ojos, no es un completo disparate. En realidad, es de lo más lógico y por el modo en que la observaba parecía exigir la verdad de lo mirado ¿Tengo los ojos negros? Todo alrededor se detuvo, la hija no supo qué responder. Escondió la vista en su libro; una gota humedecía un paréntesis.

Su relación había sido difícil. Y aunque conservaba parte de su aspereza, la Mujer Soltera caminaba abrazando a la Madre Divorciada por el hombro, siempre. El centro cóncavo de su brazo unas veces protege, otras descansa y otras acaricia. En ocasiones todo a la vez. La Madre Divorciada se regocijaba cuando les decían que parecían hermanas. La hija sentía curiosidad, en cambio, por las personas que guardando silencio, las juzgaban como una pareja de lesbianas.

Ese día, paseando por la playa abrazadas, quisieron contemplar juntas un atardecer. Y lo que ocurrió fue que sólo se ocultó el sol. Entonces se giraron y vieron que del otro lado de la orilla, se celebraba un matrimonio. La Madre Divorciada se emocionó y propuso espiar tras la línea de cabo que le señaló, con su entrecejo y mentón receloso, uno de los guardias de seguridad de la boda. Así fue que participaron furtivamente del matrimonio de un par de desconocidos. La Madre Divorciada hizo un comentario sobre el vestido de la novia. La hija percibió su atención solemne: su postura, su detenida espera y su aliento paciente. El peso de los pies desnudos de la madre o la densidad de sus huellas en la arena, y algo parecido al enigma sobre el color de sus ojos redobló el tamaño de su corazón. Inclinando la cabeza, le dijo en un susurro: Sí, acepto.

La Mujer Soltera recuerda esa tarde como el borrador de un poema que nunca terminará de escribir. Trata sobre una causa perdida: la escena de una madre divorciada que sabe que su hija no va a casarse y que ya lo ha aceptado, pero que al fisgonear junto a ella en esa ceremonia ajena, experimenta como acto cumplido. A la espalda del juez, ve lo que quiso durante tanto frente a sus ojos de color negro: su hija de blanco, prometiendo fidelidad de cara al mar, mientras es abrazada por ella, hasta que la muerte las separe.

No se trata de un anhelo ni una proyección. La madre posee la habilidad de abrir paréntesis en la realidad. Crea hermosas fisuras en la cronología de los hechos para pasear por mundos improbables. No se puede volver a un momento que jamás existió, es lo que vuelve la imagen tan precisa e indestructible. Cuando piensa en ello deja de temer a la eternidad, a sus renuncias y sueños. La que dejó de ser y la que nunca será también le dan forma a quien es. La Mujer Soltera desaparece y solo queda alguien que se acompaña a sí misma. «Mi esposa», dice sonriendo y parte otra vez.

Nederlandse vertaling: Alyssia Sebes & Annet van der Heijden

Paulina Flores

Paulina Flores (1988, Santiago, Chili) schreef de verhalenbundel Qué vergüenza (Een beschamende vertoning) en de roman Isla Decepción (Deception Island), die beide in meerdere talen werden vertaald. Ze kreeg de Roberto Bolaño prijs, de Municipal de Literatura, de Bauer Giovanni prijs in Venetië, en de LINC prijs voor beste fictieboek van het jaar. Het Britse tijdschrift Granta noemde haar in 2021 een van de 25 beste Spaanstalige schrijvers onder de 35. In 2025 publiceerde ze haar nieuwste roman La próxima vez que te vea te mato (‘De volgende keer dat ik je zie, vermoord ik je’). Zowel lezers als recensenten prijzen haar werk om de stevigheid, originaliteit en opvallende volwassenheid. Paulina Flores woont op dit moment in Barcelona.

 

Fotograaf: Angela Precht

Beheer toestemming
Om de beste ervaringen te bieden, gebruiken wij technologieën zoals cookies om informatie over je apparaat op te slaan en/of te raadplegen. Door in te stemmen met deze technologieën kunnen wij gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's op deze site verwerken. Als je geen toestemming geeft of uw toestemming intrekt, kan dit een nadelige invloed hebben op bepaalde functies en mogelijkheden.
Functioneel Altijd actief
De technische opslag of toegang is strikt noodzakelijk voor het legitieme doel het gebruik mogelijk te maken van een specifieke dienst waarom de abonnee of gebruiker uitdrukkelijk heeft gevraagd, of met als enig doel de uitvoering van de transmissie van een communicatie over een elektronisch communicatienetwerk.
Voorkeuren
De technische opslag of toegang is noodzakelijk voor het legitieme doel voorkeuren op te slaan die niet door de abonnee of gebruiker zijn aangevraagd.
Statistieken
De technische opslag of toegang die uitsluitend voor statistische doeleinden wordt gebruikt. De technische opslag of toegang die uitsluitend wordt gebruikt voor anonieme statistische doeleinden. Zonder dagvaarding, vrijwillige naleving door je Internet Service Provider, of aanvullende gegevens van een derde partij, kan informatie die alleen voor dit doel wordt opgeslagen of opgehaald gewoonlijk niet worden gebruikt om je te identificeren.
Marketing
De technische opslag of toegang is nodig om gebruikersprofielen op te stellen voor het verzenden van reclame, of om de gebruiker op een site of over verschillende sites te volgen voor soortgelijke marketingdoeleinden.
Beheer opties Beheer diensten Beheer {vendor_count} leveranciers Lees meer over deze doeleinden
Bekijk voorkeuren
{title} {title} {title}