Cijfermens
Door Koen Schouwenburg

Woorden van Koen zijn vandaag te lezen op sportshirts
Tijdens de Swit en Sit run – Sportveld Hearedyk, Itens
Ik wandel verkeerd. Dat las ik op een druilerige novemberdag in de filosofische wandelgids van Frédéric Gros. Volgens deze Franse wijsgeer is wandelen geen sport. Bij sport gaat het om scores en resultaten, winnen en verliezen, afzien en inspanning. Dit telt allemaal niet bij wandelen, want kuieren door de natuur is een doel op zich. Het is de beste manier om te vertragen. Er is tijdens het wandelen maar één ding dat telt: ‘de intensiteit van de hemel of de schittering van het landschap.’
Voor mij zijn cijfers belangrijk; als ik met mijn verloofde Lieke wandel, moet het altijd lang, snel en met veel hoogtemeters. De hemel is prachtig, maar dit rondje komt straks wel op Strava en van een wandeling van acht kilometer met slechts 230 hoogtemeters is niemand onder de indruk. Altijd moet ik de hoogste top oplopen in het gebied waar we op vakantie zijn. Zelfs nu ik weet dat het vaak ergerlijk druk is op die top en dat je beter naar een iets lager punt kunt gaan waar het rustiger is en je nog ongestoord kunt genieten van het uitzicht.
Als lezer en literator hecht ik meer waarde aan verhalen dan aan data, ik ben slecht met cijfers en zie mezelf als een talig persoon (die bijles nodig had voor wiskunde). Toch ben ik, langzaamaan en zonder dat ik er erg in had, veranderd in een dataïst.
Afgelopen zomer fietste ik een rondje om het Lauwersmeer. Vanaf Groningen, waar ik woon, is het een ritje van meer dan honderd kilometer. Het was lekker weer; de temperatuur was aangenaam en er was weinig wind – wat nogal bijzonder is in het noorden van Groningen en Friesland. Ten oosten van het Lauwersmeer, vlak nadat ik Zoutkamp was gepasseerd, kwam ik Foppe de Haan tegen op de fiets en na een dikke dertig kilometer fietste ik hem weer tegemoet op het fietspad aan de westkant van het meer.
Van tevoren had ik bedacht dat ik dit rondje gemiddeld 28 kilometer per uur wilde rijden. Op de fiets genoot ik van de natuur, van de zwakke wind, de zon en de portie vette kibbeling die ik tijdens een korte stop rap naar binnen werkte. Kortom: het was een heerlijk ritje. Moe en voldaan fietste ik Groningen binnen, stapte af voor mijn huis en zette de opname op Strava stil. Ik zag de afstand die ik had afgelegd (110,32 km), de beweegtijd (3:57,11) en, het belangrijkste, de gemiddelde snelheid: 27,9 km/u. Shit, te langzaam gefietst.
Teleurgesteld liep ik de trap op naar boven. Lieke zat aan de keukentafel achter haar laptop. ‘Was het lekker?’ vroeg ze.
‘Ja, op zich wel.’
‘Maar?’
‘Nou, ik wilde gemiddeld 28 fietsen en dat heb ik niet gehaald.’
‘Hoe hard, ik bedoel, hoe langzaam ging je dan wel niet?
‘27,9.’
‘Ja, dat is ook niet snel.’
Haar ironische toon ontging me niet. Ironie is een fijnzinnig stijlmiddel om de onzinnigheid bloot te stellen. Want het was natuurlijk ook kolderiek: ik had heerlijk gefietst en dat gevoel verdween opeens nadat ik mijn gemiddelde had gezien. De data zijn belangrijker geworden dan mijn ervaring. ‘In exercise one gets a sense of one’s body as a collection of numbers representing capabilities,’ schrijft Mark Greif in zijn intelligente en fijnzinnige essay ‘Against exercise’. Volgens Greif heeft die cijferobsessie te maken met vrijheid: ‘How do we acquire the courage to exist as a set of numbers? Turning to the gym or the track, you gain the anxious freedom to count yourself. What a relief it can be. Here are numbers you can change.’
Terecht heeft Greif het over ‘courage’, over de moed om te bestaan als een cijfermens. De nummers die je identiteit vormen produceer je zelf. En die vrijheid gaat gepaard met zware last, omdat er maar één iemand verantwoordelijk is: ikzelf. De teleurstelling na mijn rondje om het Lauwersmeer betreft dus niet het fietsritje, het gaat over mezelf, over de mens die het gemiddelde heeft geproduceerd. Oftewel: de cijfers zorgden ervoor dat ik teleurgesteld was in mezelf.
Ondertussen ben ik allang vergeten waarom ik fiets, hardloop of wandel. Ontspanning was het doel, maar door mijn preoccupatie met Strava en getallen is het eerder stressvol. Het moet hard, het moet ver, het moet hoog en het moet vooral aantoonbaar ver en hoog zijn.
Een paar weken na mijn langzame fietsritje om het Lauwersmeer, wandel ik verkeerd in het Lake District. Lieke en ik lopen een lange afstandswandeling van de westkust van Engeland naar de oostkust. We hebben allebei een backpack van zo’n zestien kilo op onze rug. Het is de derde dag van onze wandeling en we hebben zojuist Grasmere – het sfeervolle dorpje waar William Wordsworth jarenlang huisde – verlaten. In het dorp heb ik blarenpleisters en nieuwe schoenen gekocht. De nieuwe schoenen zitten als gegoten en de pleisters doen wat ze beloven. Pijnvrij loop ik de berg op.
Halverwege de eerste klim van de dag wacht ik op Lieke. Ze maakt foto’s van het dal, negeert mijn ongeduld en neemt de tijd. Als ze klaar is met fotograferen loopt ze glimlachend naar me toe.
‘Mooi he?’
‘Prachtig,’ antwoord ik.
‘Zullen we hier even pauzeren en wat eten?’ vraagt ze.
Ik kijk op mijn telefoon. ‘Ik wilde eigenlijk over één kilometer stoppen om te eten.’
‘Maar ik heb nu honger.’
‘Over een kilometer zijn we precies op de helft.’
‘Ja, maar ik heb nu honger.’
‘Oké dan.’
Ik doe mijn tas af, graai in mijn backpack en geef Lieke een broodje. Ze heeft haar backpack afgedaan en is op een rots gaan zitten.
‘Hoe gaat het met je voeten?’ vraagt ze met volle mond.
‘Nergens last van.’
‘Fijn.’
‘Ja, en met jouw schouders?’
‘Wel prima, minder pijnlijk dan gisteren gelukkig.’
Een jongen met een indrukwekkend grote en zware rugzak komt ons tegemoet lopen. Hij begroet ons en stopt even. ‘Zag ik jullie niet net beneden in de winkel?’
‘Jazeker,’ antwoord ik, ‘nieuwe schoenen gekocht. En jij?’
‘Ik moest een tent hebben.’
‘Waar ga je kamperen?’
‘Hierboven op de top schijnt een meertje te zijn waar je mooi kunt kamperen.’
‘Cool, wildkamperen,’ zegt Lieke.
‘Ik ben Jack, trouwens,’ zegt hij terwijl hij zijn hand naar me uitsteekt.
Wij stellen ons voor.
Jack heeft sluik, bruin haar en hij draagt zijn fleurig gestreepte overhemd als een jasje: alleen de twee middelste knoopjes heeft hij vastgemaakt. Hij heeft zojuist ontslag genomen. Jack lijkt rechtstreeks afkomstig uit een gedicht van Wordsworth: hij wandered lonely as a cloud door het Lake District met het beetje geld dat hij nog heeft. Met morgen is hij niet bezig. Met werk al helemaal niet. Hij heeft alleen een simpele telefoon, omdat werkgevers je ertoe verplichten een telefoonnummer te hebben. Van Strava heeft hij nooit gehoord. Hij loopt en laat zich betoveren door het grandioze groene landschap van het Lake District.
Lieke wijst naar zijn chique pantoffels die hij boven op zijn rugzak heeft gegespt: ‘Nice slippers.’
‘Ik kon ze niet achterlaten.’
‘Net als je schoenen,’ zeg ik en wijs naar zijn afgeragde schoenen; er zitten grote gaten in.
‘Yeah, these are completely fucked, maar ze lopen nog lekker en ik had geen zin om nieuwe schoenen te kopen.’
We kletsen nog wat, over waar we naar toe gaan en wat Jack heeft gestudeerd (filosofie – natuurlijk). Hij vertrekt en wij blijven nog zitten om wat te eten.
Een half uur later bereiken we de top van de berg. We hebben niet de hoge, uitdagendere route genomen en sinds ik Jack heb ontmoet, vind ik dat niet erg. We zien Jack zwemmen in het meertje. We zwaaien en vragen naar de watertemperatuur. Niet koud, roept hij.
We lopen door – de zon schijnt nog steeds in het regenachtigste deel van Engeland – en ik moet denken aan een alinea uit het essay Doe zelf normaal van Maxim Februari dat ik een paar dagen voor onze vakantie heb gelezen: ‘De mensheid zit ingeklemd tussen twee grote systemen die niet in haar geïnteresseerd zijn. Natuur aan de ene kant, technologie aan de andere kant, de mensheid ertussenin.’ We mogen dan misschien ingeklemd zitten, we hebben wel degelijk de vrijheid hoe we met deze systemen omgaan, hoeveel macht we ze toekennen. Het ene kun je grotendeels negeren en het andere kun je omarmen vanwege haar ongekende schoonheid. Dat gevoel van ingeklemd zitten ligt misschien wel vooral aan de mensheid zelf. Je kunt namelijk prima in een overhemd en met paar stijlvolle sloffen boven op je backpack en op verlepte schoenen, zonder Strava of smartphone, een berg oplopen en genieten van de intensiteit van de hemel en de schittering van het landschap.

Koen Schouwenburg
Koen Schouwenburg (Assen, 1986) is criticus, essayist en docent bij de opleidingen Communicatie en Online Contentcreator aan NHL Stenden in Leeuwarden. Hij debuteerde in 2017 met Talend naar betekenis: het oeuvre van Connie Palmen. Zijn essays en artikelen verschenen in Tirade, NRC Handelsblad, De Groene Amsterdammer, Filosofie Magazine, Trouw en Dagblad van het Noorden. Zijn debuutroman Waar zijn de dagen voor werd in 2023 gepubliceerd. In zijn essaybundel Weerstand tegen de wanhoop (2024) schrijft hij onder meer over Albert Camus, Marcel Proust, roken, zelfmoord in de literatuur en mannelijkheid.
Fotograaf: Harry Cock